gaat de waar naar de laatste, "sal die
soene niettegenstaende dat hij van 't leste
bedde lis}, den dochteren oock des eersten
bedde voergetogen werden".
Vanaf 1575 werden de regels wat versoe
peld in die zin dat familieleden van een
overleden waargerechtigde zonder opvol
ging als eerste het recht kregen de waar te
kopen, als ze tenminste aan de andere re
gels voldeden. Het streven van velen was
de waar in de familie te houden. Men be
schouwde het als een voorrecht een waar
te bezitten.
De aanvraag voor een waar werd soms
zó vroeg ingediend, dat in 1645 besloten
is dat de aanvragers moesten wachten
met de aanvraag tot na de begrafenis van
de vorige waarbezitter.
In de Franse tijd, 1 799, kreeg elke burger
het recht zijn of haar rundvee op de stads
weiden te laten grazen. Meteen werd ook
besloten geen nieuwe waren meer te ver
kopen maar deze te verpachten om zo een
hogere opbrengst voor de stad te krijgen.
In de tweede helft van de negentiende
eeuw werd besloten het waarrecht af te
schaffen. De overgebleven bezitters ervan
kregen vanaf 1866 jaarlijks dertig gulden
tot hun waarrecht verviel. De instellingen,
waaronder het Bornhof, zouden worden
afgekocht met een bedrag van vierhonderd
gulden ineens per waar.
Wel bleef voorlopig de mogelijkheid om
één of twee runderen op de stadsgrond te
laten grazen. Dat besluit werd vooral in
gegeven als gevolg van de samenvoeging
van de Brummense Hoven bij Zutphen in
1863. Deze Hovenaren hadden het recht
op een waar in het vooruitzicht gekregen
en dat kon men hen niet na drie jaar weer
ontnemen. In 1885 werden de vergoedin
gen voor het laatst uitbetaald en vervol
gens werden ze afgekocht. Het ging toen
nog om zeven waren, buiten die van de
Ook op de oude kaarten is goed te zien dat de Stadsweide écht een weide was waar het vee van
de burger mocht grazen.
27