boeken vastgelegd achterin twee waar- boeken. De laatste gegevens dateren uit 1813. In de boeken van opbrandinge wordt van elk jaar vastgelegd voor wie het vee - zowel soort als hoeveelheid - is gebrandmerkt, dit als herkenningsteken. En daaruit blijkt het niet alleen om koeien te gaan maar ook om bullen (stieren), echter vooral niet te veel, want in 1 763 wordt het aantal volgens een resolutie beperkt tot 15, dus zijn er vier jaar later al weer 23. Ook waren er enkele paardenwa- ren, vooral voor de biervoerders en de stadsvoerman. Varkens werden niet toege laten tot de stadsweiden, maar waar schijnlijk liepen er wel enkele rond omdat er op een bepaald moment een speciaal verbod voor varkens kwam. Hoe komt men aan een erf waar Iemand kocht een waar. Wanneer hij overleed, ging het vruchtgebruik over op zijn vrouw, ongeacht of zij wel of niet het vruchtgebruik van de andere goederen uit het huwelijk had. Na haar dood ging de waar naar de oudste zoon en als die er niet was naar de oudste dochter, vervol gens naar de oudste zoon of dochter van de overleden oudste zoon of naar de oud ste zoon of dochter van de oudste dochter, etc. Waren er geen erfgerechtigden, dan verviel de waar weer aan de stad. Naast kinderloosheid was de meest voorko mende reden waarom een waar aan de stad verviel het overlijden van het oudste kind tijdens het leven van de ouders. Bij vertrek uit Zutphen werd de waar slapend gemaakt, zolang er althans nog erfgerech tigden waren. Het waarrecht was dus geen deelbaar on derdeel van de erfenis, zoals het waarrecht in de marken wél was. Het zou kunnen zijn dat de stad het geheel van het waar recht zo eenvoudig mogelijk wilde houden. De stad had er natuurlijk ook belang bij om een waar opnieuw te kunnen uitgeven. Opvallend is het feit dat vrouwen een ge lijkwaardige rol speelden in het waarrecht. Baron Sloet schrijft over het waarrecht2 en merkt hierover op dat dat mogelijk ge beurd kan zijn omdat het waarrecht het enige recht is waaraan geen politieke rechten of persoonlijke diensten zijn ver bonden. Uiteraard werden de algemene regels, zo als hierboven genoemd, gevolgd door aller lei aanvullende bepalingen. Ze zijn terug te vinden in de resoluties van de schepenen en de raad. De oudste bekende resolutie is wel die van St. Walburgisdag (1 mei) 1325. Daarin wordt iets gezegd over het hertrou wen van een vrouw die een waar had met een man die óók een waar had3. De waar ging direct naar het oudste kind uit het eerste huwelijk. Als er geen kinderen wa ren uit het eerste huwelijk, ging de waar naar de kinderen uit het tweede huwelijk. Men mocht geen waar gebruiken als men zijn eigen kost niet verdiende4. Een vriend mocht aan een andere vriend een koe le nen, maar dat mocht geen guste koe zijn; dit gold dan weer niet voor de eigen koeien. Tussentijds mocht geen vee ver voerd worden van De Mars naar Wesse (later: Helbergen) en omgekeerd. De boete voor de overtreding was tien schillingen. In 1425, op St. Walburgisavond, honderd jaar later dus, werden de bepalingen ver dubbeld ten opzichte van 1325. De be langrijkste bepalingen waren: men mocht zijn waar alleen gebruiken als men in Zutphen zijn hang5 had en er vuur en vonk onderhield. In de waarboeken wordt dit vaak omschreven als vuur en rook. Men moest dus echt in de stad wo nen om de waar te mogen gebruiken. Naast het eigen erfwaar mocht men maxi maal nog een waar gebruiken. Dat kwam dus neer op pachten. Het verbod op het tussentijds vervoeren van vee leverde nog steeds dezelfde boete op. In 1582 was er weer sprake van een ver dubbeling van de bepalingen ten op zichte van 1425. De belangrijkste afwij kingen waren toen: er worden geen nieuwe waren uitgegeven dan de aan de stad teruggevallen waren, de grondge- rechtigdheid blijft aan de stad; als men bij zijn eerste vrouw alleen dochters heeft en in het tweede huwelijk een zoon, dan 26

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2001 | | pagina 4