met een gouden kroon waaruit opkomend
een vederbos van pauwenveren, bezet
met een zilveren zespuntige ster. Voor de
zuil een springend wit paard tussen twee
toegewende zwarte blaashoorns, aan de
buitenzijde bestoken met vijf gouden
pauwenveren. Later werden de blaas
hoorns door zilveren sikkels vervangen.
In dezelfde eeuw kreeg het Welfische ge-
zamel ijke paard-symbool een grote voor
rang boven de oudere figuren, door zijn
plaatsing in de vanen. Later omstreeks
1580 verschijnt de afbeelding van dit dier
ook als watermerk en sinds het begin van
de 1 7e eeuw op munten en medailles.
In 1569 was er in het Brunswijk-Lünebur-
ger gebied een verdeling ontstaan tussen
Hendrik en Willem de Jongere, zoons van
Ernst de Belijder, waarbij Hendrik de
stichter werd van de Brunswijkse tak en
Willem f 1592) die van Kalenberg, later
Hannover. Beide linies bleven trouw aan
het ros. En zo verscheen het omstreeks
het midden van de 1 7e eeuw eerst in
enige, maar weldra in alle linies van het
Welfenhuis. Het kreeg daardoor, naast de
leeuwen, ook een plaats in het schild van
het Kalenberger landschap en in de ze
gels van de plaatselijke overheid. Maar
toen in 1692 Ernst August I, keurvorst van
Hannover werd, kwam het ros voorgoed
op de voornaamste plaats in het schild
van de heersers.
Door de Personele Unie met Groot-Brit-
tannië in 1714 verscheen het paard ook
in het wapen van de Engelse vorsten,
waar het tot 1837 in gebruik bleef. Dit
geldt ook voor het koninkrijk Hannover,
meestal onder de koningskroon. Bovendien
verscheen hij hier in de 18e eeuw in de
dienstzegels, vanen en munten, zodat het
het eigenlijke wapen van het land werd.
Ook in Brunswijk heeft het paard het
oude wapen volledig verdrongen.
Ging de geschiedenis van het Saksische ros
in het Welfengebied tot 1361 terug, het
Westfaalse paard is van jonger datum. Daar
nam de aartsbisschop van Keulen in de
kwaliteit van Hertog van Westfalen hem in
1469 in zijn munten op, om daarmee aan
te tonen dat het hertogdom Westfalen een
maal tot het oud-Saksische grondgebied
had behoord. Ook kreeg het paard vanaf
1530 bij Herman, graaf van Wied, een
plaats in één der velden van zijn aartsbis
schoppelijk wapen, waar het onder zijn op
volgers tot 1802 gehandhaafd bleef.
Blijkens een verklaring uit circa 1510
werd het ros van Westfalen in die tijd als
een sprekende figuur gezien, volgens
welke het-falen van Fohlen veulen)
zou zijn afgeleid. Doch de eerder ge
noemde verhalen over het ontstaan van
het ros, weerlegd genoegzaam deze ver
onderstelling. Ondanks dit alles was het
paard tot aan het eind van het Keulse her
togdom Westfalen één van de gewichtig
ste emblemen in het schild.
Traditiegetrouw gebruikte ook Jeröme Bo
naparte, koning van Westfalen, het paard.
Bij deze vorst prijkte hij vanaf 1807 op
een bevoorrechte plaats in zijn veelveldig
wapen, dat slechts kortstondig, tot 1813,
bleef bestaan. Ofschoon dat er na het
beëindigen van het Napoleontische be
wind veranderingen ontstonden en Han
nover op het Congres van Wenen
(1814/1815) tot een koninkrijk verhoogd
werd, bleef toch het Saksische ros als
enige figuur in het wapen en de vlag be
staan. Het zette zich met alle overige en
tourage voort toen het in 1881 door ko
ning Wilhelm I officieel als Pruisische
33
YonémBtshk,