In 1605 verscheen de eerste druk van Baudartius' boek Apophthegmata Chris tiana - Christelijke kernspreucken. ("Een nog altijd lezenswaardige, aardige spreukenverzameling", schrijft de Winkler Prins encyclopedie over dit boek). Het boek is aanwezig in de bibliotheek van het Stadsarchief (Collectie Oude Werken). In het achtste Boeck der geclenckweerdige Spreucken (p. 149) staat bovengenoemd verhaal, zoals we dat bij ook Theophanes vinden. Even verderop in dit stuk volgt Baudartius' eigen uitleg aan welke historie schrijvers hij zijn tekst ontleend heeft. Het geheel heeft voor mijn gevoel veel weg van een gezellige preek, die bij toeval in de Kernspreucken terecht gekomen is. 'Preek' in drie punten De opbouw van het verhaal is in drie delen. Het eerste deel heeft duidelijk be trekking op de tekst in de St Walburgiskerk, maar omdat het tweede en derde deel heel aardig zijn om te lezen, heb ik die ook overgenomen. 1Constantinus V is keyser geworden Anno 742, hy is toegenaemt Coprony- mus, dat is: Vonte-kacker, omdat hy in de Vonte (doopvont!) gekackt heeft doe hy gedoopt wierdt. Syn moeder was Irene, die in de Historiën seer ver- maert is. In het eerste Jaer der regeringe deses Constantini heeft een man binnen Constantinopelen/ diepe in de aerde gravende/ gevonden een seer oude steenen kistdaerin een doodt Iichaem iagh/ het welck op de borst een Gouden Plaet hadde/daer in met Grieksche lette ren dese woorden geschreven stonden: Christus sal geboren worden uyt de maget Maria: lek gheloove aen hem. Als Constantinus en Irene regeren sul len, dan suit ghy my, O sonne, weder om sien. Eenighe meynen dat dit geschreven zy van den wijdt-beroemden Philosooph Plato, die 343 jaren doot geweest is voor de geboorte Christi. Eenighe willen hiermede bewysen/ dat eertijts eenig Godvruchtige personen haers geloofs bekentenisse in het korte beschreven/ en by haer in het graf lieten leggen. Immers leest men dat Edeldretus, die omtrent het jaer 963 na de geboorte Christi is gemaeckt Coningh van Enge- iandtoock met sulck een plaet op de borst begraven is. 2. Tis waer dat desen keyser dagelijcks in den mondt voerde: Quid sine pectore corpus? Dat is: wat is 't Iichaem daer geenen lust noch couragie in en is? Vele menschen leven alsoo/ alsof sy geboren waren/ alleen voor haerselven te leven/ sy eten/ sy drincken/ sy gaen te bedde/ sy staen op/ sy worden gheboren/ en sterven wederom alsoo henen/ dat men naeu en weet of syt in de Werelt geweest zijn! Zy en hebben noyt yemandt goedt ge- daen dan haer selven/jae sommige en hebben naer den lust dat sy haer selven yets goets doen (maer verrotten schier in haren dreck ende vuyligheyt. Dus danige Menschen heeft de oude leraer Augustinus met rechte genoemt: Een graf der doode Ziele. Als Cicero eens reysde voorby Aufidius huys/ die altijdt in een kamer bleef sitten/ ende nergens werek maeckte/ soo sprack hy: Aufidius his sepultus est. Dat is: Hier leyt Aufi dius begraven, 3. De Keyser Constantinus heeft dick(w)ils geseyt: Mulieri imperare, res despe- rata, Dat is: Hy doet verloren arbeydt die over Vrouwen meynt volkomen heerschappy te krijgen. Het is Godesgebodt dat de Vrouwen haren mannen gehoorsaam zyn/ sy beloven het oock als sy trouwen/ maar weynige vindt mender die het doen: Gemeynlick willen sy over de mannen heerschen/ ende dat weten sy met groote behenheydt te weghe te brengen/ want gheleyck Augustinus seyt: Al ware de geheele Hemel Pampier: De ge- heele Zee Inct: Al de sterren Pennen: Al de Engelen Schryvers: so en souden sy de kloeckheyt en de schalckheydt der Vrouwen niet ghenoegsaem konnen beschryven: De quade schalckheydt syner moeder Irenes heeft de keyser Constantinus al te wel ghevoelt. Want sy heeft teghen 85

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2000 | | pagina 5