de schoolmeester in Lochem. Deze ver
telde, dat het meisje uit de Palts familie
van hem was, maar hij kon het meisje
niet zelf verzorgen, omdat hij door de
grote brand in Lochem en door de pest
grote schade had geleden. Het kind had
welgestelde ouders, die door de doot
waren weggenomen in dese Duytsche
bloedige oorlog. De schoolmeester
bevestigde, dat er voldoende middelen
waren om de gemaakte kosten te vergoe
den. De man uit de Palts en het meisje
werden nogmaals ontboden. Er werd
gevraagd naar de naam van de ouders en
van vrienden, maar ook so veel doenlick
naar de goederen van het kind om goede
notitie daervan te houden. Vervolgens
werd het meisje onder de arme weesen
geplaatst10. Men kan zich niet aan de in
druk onttrekken, dat de toelatingsprocedure
voor die wezen die een financiële tege
moetkoming meebrachten toch gemakke
lijker verliep. Logisch, want de diaconie
kwam vaak geld tekort! Daarom zal de
brief, die rentmeester Jan van Hagen op
13 juli 1 639 heeft geschreven aan de
kerckendienaeren deser gemeynte bijzon
der welkom zijn geweest: de gouverneur
Wolff te Bredevoort schonk het nieuwe
armenweeshuis een bedrag van 6000,-!
De reden voor deze vrijgevigheid werd
helaas niet vermeld11. Een paar maanden
later gaf het stadsbestuur een constitutie-
brief (stichtingsbrief) aan het Diaconie
weeshuis. Deze is niet bewaard gebleven.
De weeskinderen hadden ook vaste plaat
sen in de Sint Walburgiskerk. In decem
ber 1649 werd in de kerkenraadsvergade
ring naar voren gebracht een verzoek van
oudere hardhorende mensen om dichter
bij de preekstoel te mogen zitten.. De
plaatsen van de weeskinderen zouden
daarvoor heel geschikt zijn. De kerken
raad zou een voorstel bij de magistraat
indienen in overleg met de kerkmeesters.
In 1640 waren er toch nog klachten over
de lieden, die tijdelijk in Zutphen verble
ven en hier kwamen te overlijden. De na
gelaten kinderen kwamen dan weer ten
laste van het Vreemde Weeshuis. Het
blijkt vooral te gaan over paepsche en
men nisten so dagelix onse Stede vervul
len. Ds. Bernard Crusius en de diakenen
hebben de klacht ter kennis gebracht van
de magistraat. Men beloofde de plakkaten
te zullen vernieuwen12.
In 1641 treffen we in het stadsmemoriën-
en resolutiënboek een notitie aan, waarin
werd bepaald, dat het kind van de ruiter
J. Post door de diaconie mocht worden
groot gebracht. Daarna gingen er een
paar jaar voorbij, waarin dergelijke aan
tekeningen ontbreken. Vermoedelijk ging
het over aanvragen tot opname van wees
kinderen, waarbij de provisoren van het
weeshuis zich afvroegen of het kind wel
in de termen viel om opgenomen te wor
den. Zo bepaalde het stadsbestuur in
1645, dat twee voorkinderen van de
nagelatene vrouw van M. Slotemaker ex
commisseratione (uit medelijden) in het
Vreemde weeshuis mochten worden on
dergebracht mits inbrengende hunne
nalatenschap. In principe verviel een
eventuele erfenis namelijk aan het wees
huis. In 1646 kreeg de diaconie opdracht
van de magistraat om twee door zeeker
staatmaker achtergelaten kinderen in het
weeshuis op te nemen en dat voor vonde
linge. Twee jaar later volgde een op
dracht de twee kinderen van 7 onlangs
gelichte bevallen) vrouwspersoon te
verpleegen. Maar in 1666 werden de
provisoren van het Vreemde Weeshuis
geconfronteerd met twee kinderen, af
komstig uit Utrecht. Deze werden terug
gestuurd. De kinderen hadden geen
burgerrechten en de ouders hadden hier
niet lang gewoond13.
Het register
n 1673 werd begonnen met het aanleg
gen van een register van de opgenomen
kinderen, dat tot en met 1813 werd bijge
houden. In deze periode werden de
namen van 767 kinderen vermeld. Tussen
1 707 en 1711 werd de administratie niet
bijgehouden. Het was een tijd, waarin de
gemeenslieden van de zittende leden van
het stadsbestuur meer invloed opeisten.
Als gevolg hiervan werden twee kerk
meesters tot aftreden gedwongen. In 1 711
werd de opname-administratie opnieuw
57