bestuur aanzienlijk versterkt. De continuï teit van het werk werd wel gewaarborgd. De diaken en boekhouder Revelman mocht blijven. Voortaan zouden de provisoren en provisoressen 6 jaar zitting hebben. Het aantal provisoren werd teruggebracht tot vier. De kerkenraad mocht bij vacatures een voordracht opstellen van zes onbesprooken fatzoen- lijke personen uit de burgerij zijnde lede maten van de waare Gereformeerde Religie. Daaruit zou de magistraat dan een keuze doen. Evenals in de ordonnan tie van 1698 werd ook nu vastgelegd, dat niemand verkozen zijnde deze post mogen declineren (afwijzen), tenzij met toestemming van de raad. Ook de be noeming van de wezenvader en -moeder bleef onderworpen aan de goedkeuring van het stadsbestuur. De naaister mocht benoemd worden door de provisoressen. De vader en moeder moesten getrouwd zijn en zonder kinderen, althans niet bezwaard met dezulken als nog jong zijn en hun opzicht en onderhoud behoeven. Aan de te benoemen naaister werden overeenkomstige voorwaarden gesteld. De wezen mochten bij opname niet jonger zijn dan vier en niet ouder dan tien jaar. Zij werden gekleed in blauw laken met een wit koordje over de rechter schouder. De jongens kregen bovendien een ongeverfde witte hoed. De kinderen werden onderwezen in lezen en schrijven en psalmzingen mitsgaders de beginzelen der rekenkunde en vooral de gronden van de Christelijke Religie. De jongens leerden vervolgens, als zij daarvoor de capaciteiten hadden, een ambacht, de meisjes leerden omgaan met linnen en wol en het verrichten van allerley huis werk om in staat te geraken van goede lieden te kunnen dienen. De kin deren konden in ieder geval blijven tot zij den ouderdom van sestien jaaren voluit hebben bereikt en hunne geloofsbelijde nis afgelegt. Van deze termijn mocht wel worden afgeweken, rekening houdend met de ontwikkeling van het kind. Over kinderen van 18 jaar met gebrek aan ziel en ligchaamsvermogens moest in overleg met de magistraat een oplossing worden gevonden. Verder waren er bepalingen over de uitzet, die de weeskinderen meekregen wanneer zij het huis gingen verlaten, over het recht van het huis op de aan weeskinderen toekomende erfenissen, over de plichten van de vader en moeder, over het door provisoren en provisoressen uit te oefenen toezicht, over de gedragsregels voor de wezen, over de inkoop van kleding, voedsel en brandstof29. Dat niet iedereen blij was met het nieuwe reglement op het Vreemde Weeshuis blijkt uit een brief, die een drietal diakenen in maart 1793 richtten aan hun collega's. Zij schreven daarin over de verandering in het bewind van dit wees huis en de daardoor veroorzaakte twee spaltL, scheuring en conversatiemist rouwen zowel met relatie tot onze huis vrouwen als ongenoegen in opzigt tot onszelven. Zij vroegen hen niet weer te herbenoemen. De Frans-Bataafse tijd Op 4 februari 1795 werden de Franse troepen met veel feestgedruis door de Patriotten binnengehaald30. Het bleek dat niet iedereen in die feestvreugde deelde. Op 4 juli 1 799 kwam er een mededeling van het stadsbestuur aan de provisoren van het Vreemde Weeshuis: de jongens boven de 18 jaar bekoomen de vrijheid zig in 's Lands dienst te engageren. Het liep kennelijk geen storm met de aan meldingen, want ruim drie maanden later kreeg de boekhouder opdracht de jongens aan te moedigen om dienst te nemen in 's Lands dienst31 In deze periode kwam er ook weer een nieuwe wezenvader. Een formeel besluit over zijn aanstelling werd niet aan getroffen, maar in 1802 werd wezenvader J. Bessem op de vingers getikt. De boek houder had aan het stadsbestuur gevraagd of een stukje grond, grenzend aan de hof van het Vreemde Weeshuis en dat sinds 1661 aan het weeshuis was ver pacht, ook nu weer gratis gebruikt mocht worden. Een maand later bleek dat Bessem een iets groter stukje grond in 68

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2000 | | pagina 19