Iijkse bedelingen, vooral met betrekking
tot vreemde passantendat wil zeggen
bedelaars. Zomers moest minder gedeeld
worden dan 's winters. Uitgesloten van
de bedeling werden:
- jonge en sterke jonge mannen en vrou
wen. Deze moesten met hunlieder han
denwerk de kost verdienen.
- zij die in ontucht of andere strafbaren
onordentelijkheden leven.
- pas ingekomenen, die geen biljet van
admissij (toelating) hebben.
De kleding, die werd verstrekt door de
diaconie, moest liefst uit de eerste hand
worden ingekocht. Alles moest zo voor
delig mogelijk worden geregeld. Dit gold
ook voor de uitzet die de weeskinderen
meekregen, wanneer zij het huis gingen
verlaten. Een andere maatregel had
vooral betrekking op het Burgerweeshuis.
Dit huis nam uitsluitend wezen op, die
niet jonger dan vier en niet ouder dan
tien jaar waren. Maar dat betekende wel,
dat tienjarigen daarna moesten worden
opgevangen, hetzij door de gegoede
burgerij, hetzij door de diaconie. De leef
tijdsgrens werd verlengd tot veertien jaar.
De raad bepaalde verder, dat alleen de
diaconie het recht kreeg voor de verhuur
van rouwmantels en doodslakens, die bij
begrafenissen werden verhuurd. Alleen
de gilden mochten hun eigen gilden-
lakens gebruiken. Ook familiedoods
lakens waren toegestaan.
De belangrijkste maatregel was wel de
aanstelling van een door de stad Zutphen
betaalde boekhouder voor de diaconie en
het Vreemde Weeshuis, die er op toe kon
zien, dat al deze bepalingen ook werden
uitgevoerd. In zijn instructie werd om te
beginnen bepaald, dat hij en zijn vrouw
van de waare Gereformeerde Religie
moesten zijn, van onbesproken gedrag en
redelijk bemiddeld. Hij moest ook een
borgtocht stellen van vierduizend gulden.
Zelf mocht hij geen leveranties doen aan
het weeshuis. Hij was voorzitter van de
vergaderingen van de diaconie en de
provisoren van het weeshuis, deed de uit
delingen onder toezicht van de diakenen,
had de verantwoording voor het totale
functioneren van het weeshuis en voerde
de administratie. Hij moest ook toezien
op de Bank van Lening, omdat de diaco
nie daarin een vierde aandeel had. Jaar
lijks op de eerste dinsdag na Pasen werd
er in de garfkamer (voormalige sacristie)
van de Sint-Walburgiskerk met open
deuren rekening en verantwoording
afgelegd. Verder moest de boekhouder er
voor zorgen, dat in alle herbergen bussen
kwamen te hangen ten behoeve van de
diaconie. Voor dit alles kreeg de man een
traktement van 300 gulden per jaar, dat
werd betaald uit het Rentampt des
kloosters Spittaaluit de opbrengst van de
bezittingen van het voormalige vrouwen
klooster. In april verleende de stad
uitbreiding aan de faciliteiten van het
vreemde Weeshuis om koeien op de
stadsweide te laten grazen 21Het lijkt er
op, dat de financiële positie van de
diaconie en het weeshuis door deze
maatregelen weer wat werd verbeterd.
Voorschriften voor de weeskinderen
Al lang geleden was afgesproken, dat de
kinderen eerst belijdenis van hun geloof
moesten doen en als lidmaten van de
kerk worden aangenomen voor zij het
weeshuis gingen verlaten. Het bleek
echter, dat hieraan niet streng de hand
werd gehouden. De boekhouder en de
provisoren besloten de 10de oktober 1 765
op het niet afleggen van de geloofs
belijdenis een boete te zetten en de be
sluiten aan de kinderen voor te lezen:
Art. 1De kinderen, zowel jongens als
meisjes mochten geen verbintenis aan
gaan of zich verhuren voordat zij zoveel
geleerd hadden, dat zij volkoomen haere
geloofsbelijdenis kunnen doen en door
den predikant tot ledematen kunnen
aangenomen worden. Zij werden er op
het allerernstigste op gewezen vlijtig te
studeren, waarvoor zij overvloedig de tijd
kregen en waarvoor hen zoveel middelen
aan de hand werden gedaan.
Art.2. Niemand mocht zich verhuren of
een verbintenis aangaan zonder mede
weten en advies van de boekhouder, de
provisoren en de Vader. Mocht iemand
62