mening, dat de erfenis aan het weeshuis toekwam. De regenten van het hofje in Alkmaar weigerden de nalatenschap uit te keren, maar boden wel tien ducatons aan als een praesent. De erfenis had niet zoveel om het lijf en de procedures in Holland waren kostbaar. De boekhouder werd gemachtigd om te trachten zoveel mogelijk los te krijgen18. Het recht van het vreemde weeshuis op een eventuele erfenis van in het huis opgevoede wezen kon ook worden afgekocht. Dat deed bij voorbeeld de weduwe Hester Maalman-Ensink. Zij woonde nu in Amsterdam. Zij vroeg provisoren afstand te doen van de rechten op een eventuele nalatenschap tegen be taling van 900,- ineens. De provisoren van het weeshuis waren door de kerken raad gemachtigd de overeenkomst aan te gaan. Ook het stadsbestuur ging akkoord. Mevrouw Maalman was kennelijk in goede doen! Toen de weduwe Van der Bosch wegens psychische afwijkingen in het gasthuis moest worden opgenomen, was het Vreemde Weeshuis alleen bereid haar zoontje toe te laten op voorwaarde, dat 's kints aandeel in vaders goet aan 't huis sal komen. Een paar jaar later slaagde Maria Magretha van Duuren er in haar eventu ele erfenis tegen een veel lager bedrag af te kopen, maar dat kostte wel moeite. Zij was in het Diaconieweeshuis opgevoed, was nu dienstbode in Alkmaar en bood aan haar eventuele erfenis voor 20,-, hoogstens 30,- af te kopen. Provisoren wezen het verzoek af. Maria beriep zich op de magistraat. Boekhouder Amelis Jan van Hoorn en provisor Herman Jol ink verschenen in de raadsvergadering en verklaarden, dat zij een bod van 20 a 30 gulden veel te laag vonden. Ene Nïcolaas van Munster had onlangs nog 80 gulden geboden, maar dat was ook afgewezen. Een week later besloot de magistraat provisoren te autoriseren het contract met Maria af te sluiten. De heren gaven provisoren daarbij tevens te kennen, dat zij dergelijke verzoeken in het vervolg moesten honoreren19. Uitbesteden van wezen Omstreeks 1 750 werd ook een instructie opgesteld voor het Weeshuis binnen Zutphen over het uitbesteden van de wezen. Er werd niet aangegeven of het betrekking had op het Burgerweeshuis, op het Vreemde Weeshuis of op beide huizen. Voor de uitbesteding van een kind mocht niet meer dan 50 gulden worden betaald. De kinderen weden verdeeld in twee klassen: de 1ste klasse van 6 tot 10 jaar en de 2de klasse van 10 tot 16 jaar. De betaling geschiedde eens per drie maanden. Ze werden behoorlijk uitgerust en gekleed uitgezonden. De betaling voor de kinderen van de 2de klasse werd verminderd of hield geheel op naar mate de kinderen in jaren toene men. Artikel 7 van de instructie bepaalde: De kinderen zullen bij lieden die de Gereformeerde Godsdienst belijden besteed worden. Artikel 8: Aan de kinderen zal behoorlijke tijd tot waarne ming van Godsdienst en scholen verleend moeten worden. Voor het schoolonder wijs werd, voor zover dit nodig was, twaalf stuiver per kwartaal betaald. Mocht een kind gebrekkig worden, zodat het de kost niet kon verdienen, dan zou het niet ten laste der gemeente vervallen alwaar zij geplaatst zijn20. Het stuk is trouwens niet ondertekend en niet gedateerd, zodat het niet zeker is, dat deze bepalingen ook zijn ingevoerd. Weer geld tekort In 1755 stelden de Raedsvrinden Van Lathum en Van Löben Seis in overleg met de kerkenraad een rapport op tot Redres en Menage van den vervallen sta adt van deser Stads Diakenije. De voorgestelde maatregelen om de diaconie uit het slop te halen logen er niet om. Alle huizen, die de diaconie door vererving of schen king in bezit had, moesten worden ver kocht wanneer ze leeg kwamen te staan. Kinderen onder de vier jaar kwamen niet in het Vreemde Weeshuis, maar werden binnen of buiten de stad uitbesteed. Tal van bezuinigingen betreffen de weke- 61

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2000 | | pagina 13