In het voorjaar 1697 kwam er een overleg
tussen gecommitteerden uit de magistraat
en de kerkenraad, waar men tot de con
clusie kwam dat het wegens yt verval der
diaconie en redres best geoordeelt sijnde
't Weeshuis van de Diaconie te separeren
en perpetuele provisoren aen te stellen.
In de collectie H.W.A. Behrens is een
19dc eeuws afschrift aanwezig van cle
Ordonnantie voor het Vreemde Weeshuis
van 22 maart 1698. Het besluit tot sepa
ratie werd hierin vastgelegd. De plichten
van de weesevader en weesemoeder wer
den nauwkeurig omschreven, zowel voor
wat betreft de verzorging van de wezen,
als hun christelijke opvoeding. In dit stuk
werden de provisoren ook aangeduid als
weesemeesteren. Zij waren belast met de
administratie en het beheer. Voor de
zieke weeskinderen moest een afzonder
lijke kamer beschikbaar zijn. Wanneer
een weeskind een besmettelijke ziekte
kreeg moest het naar het daarvoor
bestemde gebouw worden overgeplaatst.
Zij moesten begeleid worden bij de kerk
gang, leren lezen en schrijven en een op
leiding krijgen. Op hun 16de jaar moesten
m
i
de kinderen het weeshuis verlaten, waar
bij ze een uitzet mee kregen. Wanneer
een wees zich schuldig maakte aan
oneerlijkheid, ongeregeldheden en der
gelijke moesten ze driemaal worden ge
corrigeerd. Hielp het niet, dan konden de
weesemeesteren hen wegsturen. Dat zelfde
jaar werden vier provisoren benoemd:
de muntmeester Herman van Baijen,
Dr. Frans Hendrik Engelen, Dr. Andries
Heckink en Theodorus Volmer. De heren
gingen meteen aan het werk. Het effec
tenbezit van de diaconie werd bekeken.
De provisoren kwamen met de kerken
raad overeen, dat jaarlijks 4000,- ter
beschikking zou worden gesteld van de
provisoren van het Nieuwe Weeshuis16.
De separatie zelf is toen kennelijk niet
doorgegaan, want honderd jaar later
komt het onderwerp weer uitvoerig ter
sprake!
Zieke weeskinderen
Bij de weeskinderen kwamen uiteraard
ook ziektes voor. In 1714 werden de pro
visoren geconfronteerd met een aanta
kinderen, die met vallende siekten waren
besmet. Er werd een verzoek ingediend
bij het stadsbestuur of de kinderen uit het
weeshuis mochten worden ontslagen. Het
verzoek werd afgewezen: deze kinderen
moesten maar in een afzonderlijke kamer
worden verpleegd en door ander perso
neel verzorgd. Als dit niet lukte moesten
ze maar worden uitbesteed. Het moest
anderzijds niet duur worden. In 1 721
kreeg het Vreemde Weeshuis toestem
ming medicijnen voor de wezen daar te
halen, waar dat het voordeligst was. Zij
waren dus niet verplicht daarvoor naar
Derk Francke te gaan, die in die jaren de
officiële stadsapotheker was17
Gezicht op de kapconstructie van het
voormalige weeshuis.
Erfenissen van weeskinderen
In 1735 kwam er bericht, dat ene
Hendrickje Jans, in dit huis opgevoet, in
een publiek hofje in Alkmaar was over
leden. Afgezien van een paar legaten,
had zij haar nalatenschap aan dit hofje
vermaakt. De kerkenraad was van
60
i