opgezet: 777 7 zijn in het weeshuis
bevonden. Er volgen dan 54 namen, 28
meisjes en 26 jongens. Opvallend is, dat
in dat jaar op één dag (20 april) acht
kinderen werden opgenomen, drie jon
gens en vijf meisjes. Van twee meisjes
werd genoteerd, dat zij op een niet ver
meld tijdstip in het huis waren overleden.
Van de zes anderen zijn er twee zes jaar
lang in het Vreemde Weeshuis gebleven,
één zeven jaar, één acht jaar, één 12 jaar
en één 23 jaar. In de eerst volgende vijf
jaar varieerde het aantal in het huis toe
gelaten wezen tussen 3 en 16 per jaar.
Over 1719 en 1720 werd bij wijze van
steekproef nagegaan op welke leeftijd de
kinderen uit het weeshuis werden ontsla
gen. In totaal ging het over 32 wezen. De
jongsten vertrokken op 1 7- jarige leeftijd,
de oudste was 25. Daarnaast bleken in
beide jaren 4 kinderen te zijn overleden:
één was toen 10 jaar, twee stierven toen
zij 19 waren en de oudste, een meisje,
was ai 35 jaar. Dat moet een bijzonder
geval zijn geweest. Normaal zou zij al
lang weg zijn geweest uit het weeshuis.
Leeftijd bij ontslag over 1719 en
1720
Leefti j d
Aantal
Percentage
17 jaar
3
9,4
18 jaar
4
12,5
19 jaar
6
18,7
20 jaar
6
18,7
21 jaar
3
9,4
22 jaar
2
6,3
23 jaar
1
3,1
24 jaar
2
6,3
25 jaar
1
3,1
overleden
4
12,5
totaal
32
100,0
Ook werd tussen 1673 en 1701 de
afkomst van de kinderen genoteerd.
Bij 41 in deze jaren opgenomen wezen
bleek het 32 maal (78%) kinderen van
een militair te betreffen. In bijna 10%
werd als beroep daghuurder vermeld. Bij
de overige zes gevallen werd een speel
kind van een ongehuwde moeder) en
een bedelaar aangetroffen.
Tot welke beroepen werden de wezen in
de bovengenoemde jaren opgeleid? Van
de jongens ging 48,9% in militaire dienst,
12,8% werd schoenmaker en 6,4% bak
ker of kleermaker. Verder koos 19,1
wat zeldzamer beroepen zoals knecht bij
de stadschirurgijn, schipper, kuipers
knecht enz. De meisjes handen aanzien
lijk minder mogelijkheden in die tijd: Zij
werden allemaal dienstbode. Slechts een
enkele werd naaister! De opleiding van
de jongens kostte voor die tijd menigmaal
nog flinke bedragen. In 1674 ging Gerrit
Jansen voor zes jaar in opleiding voor
kleermaker bij Berent Weijenborg. Jaar
lijks betaalde het weeshuis zijn kostgeld
en kleding. De laatste vier jaar verdiende
Gerrit ook wat: 132 gulden per jaar. Onder
aftrek van zijn verdiensten betaalde het
weeshuis 316 gulden en 16 stuiver voor
zijn opleiding. Jan Jansen was een ander
geval. Hij werd tien jaren uitbesteed bij
Jan Smit, maar de jongen kon niet werken
en kwam volledig voor rekening van het
weeshuis: Desen heefft niet verdient als
maer eene hand hebbende. Dat kostte
643 gulden in totaal14. Soms liep het vol
komen mis. In die tijd is van twee jongens
en één meisje bekend, dat zij zijn wegge
lopen, één jongen werd weggejaagd.
Financiële problemen
Aan het einde van de 1 7de eeuw kwam de
diaconie financieel in moeilijkheden. De
magistraat ging zich er mee bemoeien.
In 1694 kwam er een reglement van
menage. Men probeerde overal geld
vandaan te halen. Zo bracht de bepaling,
dat een erfenis van opgenomen wezen
verviel aan het Vreemde Weeshuis de
diaconie er toe uit te zoeken of Madalena
Oorleen, die op 26 juni 1695 werd
opgenomen, mogelijk nog wat zou kun
nen erven. Haar vader was een militair,
die voor de tweede maal was getrouwd.
Na zijn overlijden wilde de tweede
vrouw het kind niet langer houden. Voor
Madalena zou er wel eens wat over kun
nen blijven van een oom van haar vader
in Leiden: so sij seggen een welgestelt
man te zijn15.
58