In het register 'Inlichtingen uit het Oud archief van Zutphen, 1919-1929 komt haar naam wel voor. De eerste brief dateert van 21 april 1919. Zij reageert op een schrijven van Gim- berg aan haar waarin hij heeft gevraagd naar gegevens over de Proosdij. Ze schrijft, dat ze haar gegevens gekregen heeft van jhr. mr. A.H. Martens van Sevenhoven te Arnhem (dan archivaris bij het Rijksar chief). Zij maakt duidelijk, dat het pand van haar grootouders een ander pand is dan de Proosdij. Over De Sterkste schrijft zij, dat zij deze roman geschreven heeft naar aanleiding van aantekeningen en brieven, die zij op Huize Verwolde heeft gevonden, "maar veel was het niet, zoodat ik in Reinira van de Borch- van Goltstein een caracterschets heb willen weergeven". Zij schrijft, dat een deel van het archief van Verwolde naar Den Haag is overge bracht. In dat gedeelte van het archief bleek "niet veel meer van Reinira te zijn, maar wel tallooze brieven en stukken na haar dood (1772) van haar kinderen onder ling". Zij vraagt of Gimberg de reden weet waarom de doopakten van Jan-Carel van de Borch en Josina Amalia van de Borch niet in Zutphen te vinden zijn, terwijl in de 'doodacte' van laatstgenoemde als ge boorteplaats Zutphen staat vermeld. Dwars door de aanhef op het eerste blad van deze brief staat de vraag geschreven of Gimberg een afbeelding kent van de voorkant van de Proosdij, die gebruikt zou kunnen worden bij het 'afzonderlijk uitkomen' van dit boek. Bij deze brief zijn op een los vel de aan tekeningen gevoegd van de bewoningsge- schiedenis van de Proosdij waarnaar zij in haar brief had verwezen. Of Gimberg op deze brief geantwoord heeft, is niet bekend. In ieder geval is in het boek geen afbeelding gekomen van de voorkant van de Proosdij. Uit deze brief komt duidelijk naar voren dat L.E. niet de bedoeling had om met de roman De strijd om het bestaan een 'historische' roman te schrijven, maar dat deze roman meer als een 'karakterschets' gezien moet worden. De tweede brief da teert van 3 mei 1922. L.E. informeert bij Gimberg of de vader van Nicolaas Johan nes Agatho Christianus Hoffmann in Zutphen te vinden is als predikant of dok ter. Op de brief staat een aantekening van Gimberg, dat hij haar heeft teruggeschre ven op 11 mei 1922, maar een afschrift van die brief is niet aanwezig. Het is niet bekend waar zij deze gegevens voor no dig had; de naam komt niet voor in de gepubliceerde verhalen of romans. De derde brief is van 27 september 1922. L.E. bedankt Gimberg voor gegevens over de broers Verstege en de toezegging van hem om na zijn vakantie verder te zoeken. L.E. weet via de al eerder genoemde mr. Martens van Sevenhoven, dat mr. jhr. H.H. Roëll te Eefde bezig is met de Zutphense regeringsfamilies. Zij vraagt zich af of de laatste misschien een genealo gie Verstege heeft gereconstrueerd en of Gimberg hier weet van heeft, zodat hij geen dubbel werk hoeft te doen. Het is mij niet bekend of Gimberg op deze brief heeft geantwoord. Wertheim-Gijse Weenink schrijft, dat zij bij haar bezoek aan het Letterkundig Museum te Den Haag in de bescheiden van L.E. slechts één brief aantreft. De drie brieven van L.E. die in het Stadsarchief van Zutphen worden bewaard, vormen een aardige aanvulling. Een aanbeveling Hoekstra besluit zijn artikel met de opmer king dat de boeken van Lyte Engelberts uniek en van blijvende waarde zijn voor de geschiedschrijving van de regio. Wertheim-Gijse Weenink verwoordt het zo: Het werk van Liete Engelberts heeft zo wel door de historische betekenis als door haar psychologische gevoeligheid en vermogen tot inleven in het verleden ook de generatie van vandaag zeker iets te zeggen. Misschien zou een her uitgave van het werk van Liete Engel berts over Gelderland een idee zijn om eens te overwegen 8

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 2000 | | pagina 10