niet met de Patrocinia van Barbara en
Matthias in verband te brengen. Het is
dus waarschijnlijk dat het altaar tegen de
eerste pijler heeft gestaan.
Bron vermeldingen:
1381SAZ, vicariën
1385: Wijnaendts van Resandt, pag. 120;
OAZ, inv.nr. 300
1486: Smelt II, reg.nr 810
SAZ, vicarieën, Matthijs en Barbara
altaar
1492: Wijnaendts van Resandt, 120. OAZ
inv.nr. 1344
1571: Hattink, 84, vicarius S. Barbarae
virginis D. Joannes Stakebrant, pastor
in Gorsel primissarius. Corpus circiter
xi flor. B variant: non residetsed
agit pastorem in Gorselprimissarius
20. vicarie S. Lambertus
De prachtige late muurschildering op
deze derde pijler aan de noordzijde van
het schip was in de 19e eeuw al zicht
baar. Zij was toen groter dan wat er nu
nog van over is. De tekening die Leemans
in 1863 van deze schildering heeft ge
maakt laat onder de nog bewaard gebleven
Kruisiging rechts een bisschop zien, wat
een interpretatie als St. Lambertus toelaat.
Op grond van het bovenstaande vermoed
ik dat het altaar van St. Lambertus toelaat,
St. Gereon en St. Victor tegen de derde
pijler van het schip aan de noordkant
heeft gestaan. In Wijnandts van Resandt
wordt over dit altaar niets vermeld.
Bron vermeldingen:
1457: SAZ, vicarieën, LambertusGereon
en Victor altaar
1477: v. Heel, 21, Gereon en Victor
1567: SAZ, vicarieën, LambertusGereon
en Victor altaar
1571: Hattink, 84, vicarius S. Lamberti
D. Rutger Schwerth, Sacellanus
ecclesiae. Corpus circiter xxviii flor. B.
variant: residet
21. vicarie S. Cat harina
Volgens de redeneringen zoals hiervoor
geformuleerd, én op grond van de volg
orde van de Acta Visitationis moet dit al
taar tegen de vierde pijler van het schip
aan de noordkant hebben gestaan.
Bron vermeldingen:
1478: v. Heel, 27, nr. 31
1557: SAZ, vicarieën, volgens een 20e
eeuwse aantekening een gildealtaar
1570: KBK, no 4, 271, tegen een pijler
1571: Hattink, p. 84, vicarius S. Cathari-
nae D. et Magister Bernard us
Bouhusius, residet. Corpus xiii flor
22. vicarie S. Martinus
Lindebom, 220, noemt: 5. Martini Ma~
riae Magóalena, Sub patronatu Comitis
Zutphaniensis. Schenk onderscheidt een
bisschop en een ridder tegen de westzijde
van de vijfde pijler aan de noordzijde van
het middenschip. Ter Kuile een bisschop
en een St. Georgius. Als dit juist is, is dit
in verband te brengen met het altaar van
St. Lambertus, Gereon en Victor. St. Ge
reon en St. Victor werden altijd als ridders
afgebeeld. Deze veronderstelling leidt
echter tot een ongerijmheid. De altaren
van St. Martinus en St. Agnes zouden dan
niet meer tegen een pijler hebben kunnen
staan en zouden derhalve tegen de oost-
wand van de noorderdwarskapel hebben
moeten staan. Dit is onlogisch. De visita
toren zouden deze altaren dan op de
vierde en vijfde plaats in hun lijst hebben
opgenomen en niet op de 22e en 23e
plaats.
ik ga er vanuit dat de visitoren de altaren
echt in de volgorde van hun rondgang
hebben afgewerkt. Ik ga er ook vanuit dat
zij de viering aan de noordkant hebben
verlaten. Als zij de viering aan de west
kant zouden hebben verlaten en om de
noordwestelijke vieringspijler heen hadden
moeten lopen, zouden zij of een lege pijler
hebben moeten zien, zonder altaar, of het
altaar van St. Sever(in)us - quod non - een
ander altaar dat we niet kennen. Uitgaande
van deze redenering is de laatst denkbare
plaats van het altaar van St. Lambertus,
17