Bron vermeldingen:
1571: Hattink, 83, vicarius S. Symonis et Ju-
dae apostolorum D. Bernardi moer se,
residet. Corpus habet propriam do-
mum et xviii flor
(Stephanus, Simon en Judas)
1440: SAZ, vicarieën Stephanus altaar
1494: SAZ, vicarieën StephanusSimon en
Judas altaar
1563: SAZ, vicarieën StephanusSimon en
Judas altaar
16. vicarie S. Anna en Nicolaas
Dit altaar stond bij de preekstoel. Zou
het kunnen dat dit die vierde pijier van
het schip is geweest?
Bron vermeldingen:
1320: SAZ, vicarieën, Nicolaas altaar
1342: Tadama, TR, nr. 963, vicaris van
St. Nicolaas
1353: Tadama, TR, nr. 976, altaar van
St. Nicolaas
1369: Tadama, TR, nr. 1002, wijding altaar
van St. Nicolaas
1483: Lensen en Heitling, 170, Anna gilde
1483 op dit altaar ondergebracht
1547: KBK, 1547,23, zuidzijde
1565: SAZ, vicarieën, Nicolaas altaar
1571: Hattink, 84, vicarius S. Annae et
Nico!ai D. Andreas Yttersum, sen si
bus orbatus est. Corpus circiter
xxx flor
17. vicarie HH. Onnozele Kinderen
Dit altaar heeft vermoedelijk tegen de west
kant van de derde pijler van het schip aan
de zuidkant gestaan. Dit is niet strijdig en
het zou kunnen kloppen met de schildering
op de pijler. Deze schildering is geïnterpre
teerd als een "Quo vadis?"
Een andere interpretatie is echter mogelijk.
De apostel Phi lippus wordt meestal uit
gebeeld met een kruis in zijn hand. De
apostel Jacobus de Mindere met een knots.
De kleinere figuur links op de schildering
zou symbolisch kunnen staan voor de
Onnozele Kinderen (Innocentes).
Deze vicarie wordt genoemd bij Lindebom
en Wijnaedts van Resandt als SS. Inno-
centrum, Philippi Jacobi Apostolorum
(Lindebom, 220. sub patronatu Comitis
Zutphaniensis).
Bronvermeldingen:
1383: SAZ, vicarieën, Philippus, Jacobus
en Innocemtium altaar
1554: KBK, N.G., 41, bij St Annen altaar
1571: Hattink, 84, vicarius S. Innoventium
D. Henricus Lochemensis, residet
1592: KBK, N.G., 24
18. vicarie. S. Margaretha
Een niet beantwoorde vraag is waarom de
graven van Gelre en Zutphen juist hier
een vicarie hadden. Kan de romaanse
westbouw of de gotische westbouw een
verdieping hebben gehad waarop er één
stond en kan de aanduiding capella comitis
een restant daarvan zijn? Bekend is dat de
middeleeuw se kerk de neiging had altaren
zo min mogelijk te verplaatsen en, als het
toch moest, dan de heilige een plek te
geven zo dicht mogelijk bij de oorspronke
lijke.
Het altaar kan tegen een van de zuidelijke
torenpijlers hebben gestaan.
Linderborn, 220, noemt deze vicarie als
volgt: 5. Margarethae in Capella Principis
dicta de Graven Capel, cujus Possessor a
distributionibus, quibus fruuntur ii qui
Choro et Officio intersunt, extraneus est.
Sub patronatu Comitis Zutphaniensis.
Wijnandts van Resandt noemt deze vicarie
helemaal niet.
Bronvermeldingen:
1427: Tadama, TR. nr. 1049, kapel St. Mar
garetha
1427: SAZ, vicarieën, Margaretha altaar
1571Hattink, 84. Officium capellae
S. Margaretau filius consulis Arnemen
sis studet non gaudet presentiis.
Habet in vertis circiter xlii flor. In B
variant: et non gaudet etiam residens
prausentiis ecclesiae
19. vicarie S. Barbara
De plaatsaanduidingen geven volgens
Meinsma en Schenk aan aan dat dit altaar
onder de toren of onder het orgel stond.
Dit moet dan gezien de volgorde in de
Acta Visitationis tegen een van de noorde
lijke pijlers van de toren geweest zijn. De
schilderingen tegen de tweede pijler on
der de toren, die een ridder met krïjgs-
vanen en een Madonna voorstellen, zijn
16