omdat het kapittel waarschijnlijk pas rond
1050 is opgericht, en dus later dan de
kerk zelf.
II. Het altaar in de crypte
In de crypte bevond zich een altaar. Het
wordt genoemd in 1389 (*Matthaeus,
Analecta, I, 1738, p. 732) Op bepaalde
feestdagen worden er missen gelezen door
de "krofteners", de priesters die periodiek
aangewezen zijn om missen te lezen in
de crypte (volgens een verordening voor
de krofteners uit 1389). Dit zijn niet alleen
de Mariafeesten, maar ook andere feesten.
IIIHet Maria-altaar
Aan het eind van de 14e eeuw is er sprake
van het Maria-altaar achter het koor. Er is
sprake van een upper kroneook van
kaarsenstichtingen (zie de korte bijdrage
van drs M.R. Hermans in De Sint Walbur-
giskerk in Zutphen).
Wat weten we van dit altaar? Het was een
belangrijk altaar. Er zijn geen vicarieën
op gevestigd. De precieze plek ervan
weten we niet. De veronderstelling ligt
voor de hand dat het altaar in de middelste
kapel van de kooromgang heeft gestaan.
Dat is op zich een aannemelijke plek voor
het altaar gewijd aan de patrones van de
parochie. Deze plek roept wel vragen op,
zoals:
- waar stond het altaar voordat de kapel
gebouwd werd, dus vóór circa 1390?
- waar stond het altaar nadat de achter
wand van de kapel was doorgebroken?
In 1392 is begonnen met de bouw van
de Raadskapel, dus na ergens rond of
na circa 1410 zal die wand zijn door
gebroken.
Het is denkbaar dat het hoofdaltaar een
dubbel patrocinium had, omdat het kapittel
later gesticht werd dan de parochie.
Op de tweede vraag zijn twee waarschijn
lijke antwoorden mogelijk. Het kan zijn
dat het altaar na de bouw van de Raads
kapel daarheen verhuisd is. Daarvoor
pleit dat de middelste kapel wel wat klein
is om een altaar in het midden te hebben
waarlangs dan aan weerskanten nog vol
doende ruimte moest zijn om mensen
door te laten naar de Raadskapel. Daar-
C/as afkomstig uit de Walburgiskerk nu in
RijksmuseumAmsterdam.
voor pleit ook de overweging dat het aan
nemelijk is dat de patroon van de stad een
grotere kapel had dan willekeurige andere
heiligen. Ertegen pleit dat de Raadskapel
nooit Mariakapel wordt genoemd. Ten
tweede was er een ander altaar in de
Raadskapel, nl. het altaar gewijd aan
St. Fabianus en Sebastianus.
Uit een tekening, bewaard in het archief
van de Rekenkamer (Rijksarchief in Gelder
land) inv.nr. 1108 krt.nr. 287, weten we
dat er zich een altaar bevond onder het
oostvenster in het midden van de kapel.
Dit zal het altaar van de H. Fabianus en
Sebastianus geweest zijn. Aan weerskanten
bevonden zich gestoelten, die halverwege
de belendende ramen begonnen. Dat moet
dan het gestoelte voor de Raad geweest
zijn.
Het is dus waarschijnlijk dat het altaar
altijd op dezelfde plaats is gebleven: in
de middelste kapel van de kooromgang.
Het moet dan zulke afmetingen hebben
gehad dat er de mogelijkheid was om aan
weerszijden langs het altaar van Onze
Lieve Vrouw een toegang naar de Raads
kapel mogelijk te maken.
n het archief van kerkmeesters bevindt
zich een tekening (zie foto pag. 8) van
een altaar gewijd aan Onze Lieve Vrouw,
met in het midden een grote nis waarin
een uitneembaar Mariabeeld stond, aan
weerskanten daarvan telkens twee klei
nere nissen boven elkaar, en aan weers
kanten daarvan dubbele vleugeldeuren.
11