De mis werd altijd opgedragen met het ge zicht naar het oosten en de rug naar het volk. In de kerk is een aantal schilderingen aan te wijzen in kapellen en op pijlers die mogelijk een verband hebben met een al taar dat daar heeft gestaan. In zijn docto raalscriptie, De pijlermuur- en gewelf schilderingen in de Walburgskerk te Zutphen (Amsterdam, 1985) legt J. Schenk als eerste dit verband, zij het dat hij er een ander doel mee had, de interpretatie van de schilderingen. Dan is er als derde ingang de bouw geschiedenis van de kerk. De altaren die al voor circa 1370 worden genoemd, kunnen niet in de kooromgang hebben gestaan. Ze moeten ofwel hebben gestaan op plekken die er toen al waren, of ze zijn verplaatst naar een plek zo dicht mo gelijk daarbij. De middeleeuwse mens beschouwde de plek van een altaar als heilig, toebehorende aan een heilige, en had derhalve de neiging om altaren zo min mogelijk te verplaatsen. Als het echt niet anders kon, liet men ze dan toch nog zo veel mogelijk op de zelfde plaats, tenzij er vanwege de bijzondere betekenis van het altaar een andere prominente plek gezocht moest worden. Een vierde interessante ingang wordt ook gevormd door de Acta Visitationis, de cen sus van het kerkelijk vermogen die door Deventer bisschop Egidius de Monte in 1570-1571 in zijn bisdom liet uitvoeren. Deze census is bewaard gebleven in twee handschriften die in 1888 zijn gepubli ceerd. Ook in Zutphen zijn de visitatoren van de bisschop geweest. Zij hebben de preben den van de kanunniken opgesomd en ver volgens de vicarieën die er op dat moment waren. In Zutphen begint deze census met het al taar van het H. Sacrament en gaat verder met het altaar van het H. Kruis. Als vierde altaar wordt het altaar van St. Michaël genoemd, als achtste altaar dat van de Vier Leraren en als negende het altaar van St. Christoffel en Onze Lieve Vrouw. Het altaar van het H. Kruis stond in elk kerk waar dit patrocinium voorkwam in de viering (de kruising tussen transept, koor en middenschip). Het was dan vaak het altaar waar de zondagse mis voor het De 13e-eeuwse kerk kende als ge schikte plekken voor vicarie-altaren eigenlijk alleen de kapellen aan weerszijden van het koor, de oost- wanden van de transepten, en de westzijde van de pijlers tussen schip en zijbeuken. (Ik ga uit van de reconstructie van de 13e- eeuwse kerk door ter *Kuile en het Kwartier van Zutphen). Een eerste belangrijke tijdgrens is de periode rond 1380-1425 toen de kooromgang gedeelte na gedeelte gereed kwam en er altaren in kon den worden gezet. De zijkapellen van het hoogkoor en daarmee ook de altaren die erin stonden, moes ten daarvoor verplaatst worden. Een tweede tijdgrens is de periode rond 1490-1510, toen de beide "nije wercken", de dwarskapellen in het verlengde van de beide tran septen, gereed kwamen. Daarvoor hoefden waarschijnlijk geen altaren te wijken, maar zeker weten we dat niet. 8 Tijdgrenzen

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1999 | | pagina 10