moeilijk het geworden is een geschiede
nis te schrijven vanuit provinciaal per
spectief. De provincie is voor velen geen
echt referentiekader meer. Dat kader is
ofwel kleiner (de Achterhoek, de Be
tuwe), ofwel het trekt zich van provincie
grenzen weinig aan (de Stedendriehoek,
Oost-Nederland achter de IJssel). Maar
vooral hebben we een veel scherper oog
gekregen voor de invloeden van buiten,
de grote stromen van handelsproducten,
ideeën en waarden, die het onduidelijk
maken waar nu precies de eigenheid van
de stad of het gewest ligt. Dat geldt niet
alleen voor de periode na de invoering
van de eenheidsstaat in 1 798, die de ge
westen van hun autonomie heeft beroofd,
maar ook voor de oudere geschiedenis.
Kon een laatmiddeleeuwse auteur nog de
lof zingen van de ondernemingszin van
de burgers van een stad, die naar verre
landen op kruisvaart gingen of naar verre
zeeën op haringvangst, thans weten we
dat zulke stedelijke initiatieven ingebed
lagen in een breed netwerk van politieke
betrekkingen en handelsrelaties. Ze wa
ren minstens ten dele onderhevig aan de
invloeden van grootschalige politieke be
sluitvormingsprocessen of economische
conjunctuurbewegingen waarop indivi
duele burgers of steden slechts een zeer
geringe invloed konden uitoefenen.
Waarom de Zutphense economie in de
13e en 14e eeuw een hoogtepunt van
bloei bereikte en daarna relatief, dus ge
zien vanuit het brede economische land
schap van Noord-West-Europa, geleide
lijk aan belang inboette, kan slechts zeer
ten dele vanuit interne stedelijke factoren
worden verklaard. De burgers werden
niet luier, en beslist ook niet armer -
maar er waren anderen factoren aan het
werk die nabuursteden of verre concur
renten omhoogstuwden. Er verschoof het
een en ander in het netwerk van steden
en gewesten, dat Zutphen een minder
centrale plaats in Noord-West-Europa, en
later zelfs in de regio gaf.
Hoe dichter we bij het heden komen, des
te grootschaliger zijn die verschuivingen
en des te moeilijker is het een bevredi
gend geschiedverhaal te vertellen waarin
de eigen inbreng van de stad en haar be
woners tot zijn recht komt. Wat is de rol
van een kleine stad in het grote industria
lisatieproces van Nederland? Wat draagt
zo'n gemeenschap bij aan de overzeese
handel en aan de kolonisatie, die zo be
langrijk was voor de ontwikkeling van
Nederland als handelsnatie? Toen de
Zutphense kramer (koopman) Jan Went-
holt Bartholdsz. in 1636 vanwege Gelder
land als bewindhebber naar de West-In
dische Compagnie werd afgevaardigd,
zorgde hij ervoor dat het eerste grote
schip dat voor de vaart op Brazilië werd
gebouwd de naam 'Zutphen' kreeg. Dat
schip speelde later nog een zekere rol in
de oorlog tegen Spanje, maar wie daaruit
zou willen afleiden dat de Zutphenaren
een belangrijke rol in de kolonisatie van
Brazilië hebben gespeeld, vergist zich.
Een enkeling ging erheen op belofte van
profijt, maar de enthousiaste Jan Went-
holt had bijna tien jaar lang de grootst
mogelijke moeite om de Zutphenaren (en
trouwens ook de Arnhemmers en Nijme-
genaren) te bewegen om in te tekenen op
de nieuwe emissie van de WIC, ondanks
de enorme winst die enkele jaren eerder
dank zij de Zilvervloot was gemaakt en
de toen nog uitstekende koers van de
aandelen. In Deventer was dat wel an
ders! Daar zag men de wereld toen nog
in groot perspectief, en lag de horizon
nog ver voorbij de IJssel en de Schipbeek.
In Zutphen liep men eigenlijk alleen nog
warm voor de Berkelvaart, waarvoor in
1643 60.000,- werd bijeengebracht.
Als het voor de economische ontwikke
ling al zo moeilijk ligt, terwijl we daar
toch met eenvoudige cijfers en harde fei
ten kunnen werken, hoe dan de bijdrage
van een stad af te meten aan de groei van
de cultuur, van het saamhorigheidsge
voel, of aan de verzuiling en ontzuiling
van Nederland? Heeft het wel enige zin
de culturele omwenteling van de laatste
decennia op het gebied van - bijvoor
beeld - de verhoudingen tussen de sek
sen, de huwelijksmoraal, of het gedoog
beleid op het plan van één enkele stad te
52