Willem Frijhoff
Toen de vereniging het derde lustrum vierde, was één van de sprekers ons lid,
Zutphenaarprof. dr. W.Th.M. Frijhoff, toen nog verbonden aan de Erasmus
Universiteit te Rotterdam. Op verzoek van de redactieen van een groot aantal
leden, stelde de heer Frijhoff, intussen hoogleraar aan de Vrije Universiteit van
Amsterdamde tekst van zijn toespraak beschikbaar voor publikatie.
Aanvankelijk wilde de redactie hiervan een afzonderlijke uitgave maken. Bij nader
inzien is echter gekozen voor het publiceren van deze belangrijke bijdrage in het
blad van de vereniging. Uiteraard enigszins aangepast.
In ons blad hoort dit referaat thuis! Fiet gaat immers over de vereniging en over
stadsgeschiedenis. Net als dit tijdschrift.
Geschiedschrijvers van vroeger
Heel lang geleden, toen er nog geen uni
versiteiten en geen historische verenigin
gen waren, waren alle historici eenvou
dige amateurs. Ze heetten kroniekschrij
vers, historieschrijvers, analisten. Meestal
waren het geleerde geestelijken die bui
ten de dienst van de kerk weinig omhan
den hadden en van wie trouwens ook
verwacht werd dat ze in hun vele vrije
tijd zulke intellectuele arbeid ten voor
dele van hun gemeenschap verrichtten.
Soms ook waren het ambtenaren in dienst
van de landsheer of de stad: een kanse
lier, een klerk, een stadssecretaris, die tij
dens of na afloop van hun arbeidsdag -
voor intellectuelen toen gewoonlijk en
kele uren korter dan voor ambachtslieden
en winkeliers - een extra kopie maakten
van de beleids- of gerechtsstukken die ze
in handen kregen en zo langzaam aan
een historische documentatie opbouw
den. Ook vinden we onder die historie
schrijvers wel eens een geletterde burger,
die er plezier aan beleefde in zijn dag
boek te boekstaven wat om hem heen ge
beurde, en die dat met allerlei curiosa op
tuigde, zoals oude voorspellingen, poli
tieke schotschriften, prenten van
zeldzame dieren en wonderlijke geboor
ten: een paard met een kalfskop, een Sia
mese tweeling, een gestrande potvis met
een penis van twee meter lang, of een
zeemeermin die door zijn buurman aan
bakboord was gezien toen hij op haring
vangst was uitgevaren. Dat geldt bijvoor
beeld voor de Memoryen van de
Zutphense predikant Willem Baudartius,
twee grote folio-banden die in 1624-25
verschenen. Hij schreef daarin allerlei ge
schriften over die hij in handen kreeg en
tussen de regels door vertelt hij ook heel
wat over wat in de voorafgaande jaren in
en rond Zutphen gebeurde of aan nieuw
tjes, roddels en geruchten de ronde deed.
Koningen, gewesten en zelfs steden stel
den vaak een officiële geschiedschrijver
aan. Die man (want dat was toen steeds
een man) moest de lof van de stad en van
het land zingen, de monumenten, kerken
en merkwaardige gebouwen beschrijven,
de grote daden van de grote mannen op
schrijven, en laten zien hoe het land, het
gewest of de stad in oorlog of vrede de
macht verworven had die het ten toon
spreidde. De oudste geschiedenissen van
gewesten en steden stonden zo in een
dubbele traditie: die van de kroniekschrij-
ving en die van de stadsbeschrijving. In
beide gevallen stond de geschiedschrijver
heel dicht bij zijn thema, heel dicht bij
zijn stad. Zijn geschiedschrijving diende
ertoe de identiteit van het gewest of de
stad te laten zien: waar kwamen de be-
49
Historische vereniging en stadsgeschiedenis