motiveerde en goedwillende leden van een historische vereniging worden ver richt. Willen we wat meer uit een bron halen, dan is een plan van bewerking no dig. Veelal zullen meerdere personen daaraan moeten participeren omdat het werk dan al gauw in omvang toeneemt. Tegelijk is enig inzicht vereist in de gege vens die eraan gekoppeld kunnen wor den. Groepswerk, met andere woorden, onder leiding van iemand met de nodige kennis. De vierde benadering die ik zo juist heb geschetst, namelijk de vergelij king tussen meerdere plaatsen of steden, brengt ons pas echt tot de kern van het historische werk, aangezien ze helpt een voldragen historisch beeld van de stad te schetsen. Is ze daarmee ook onbereikbaar voor de amateurhistoricus, die slechts lid van een lokale vereniging is? Ik denk het niet, ik weet dat eigenlijk wel zeker. Het is inderdaad zo dat de histori sche verenigingen tot nu toe sterk in zich zelf gekeerd hebben gewerkt: hun dorp, hun stad, hun streek. Maar de groei van onze kennis, de stormenderhand toene mende bronnenontsluiting, en de ontwik keling van de informatica zullen ons mis schien helpen een stap verder te zetten. Mag ik er hier misschien van dromen dat enkele historische verenigingen de han den ineen slaan, en onderling afspreken dat zij, elk voor hun plaats of gebied, nu eens op een vergelijkbare manier bron nen gaan bewerken, of vanuit een ge meenschappelijke vraagstelling vergelijk bare resultaten nastreven, en die resulta ten over en weer met elkaar confron teren? Zo kan er niet alleen een echte sa menwerking ontstaan, met een duidelijke stimulans voor de motivering en het geza menlijk enthousiasme, maar zal de ver eniging ook actief bijdragen aan een die pere kennis van de eigen stad of streek, en van haar specifieke plaats in de bre dere verbanden van de geschiedenis. Besluit Met die oproep zou ik mijn betoog willen afsluiten. Laat ik tot slot nog kort herhalen waarover het in deze bijdrage ging. Historische verenigingen hebben ver schillende mogelijkheden om de lokale geschiedschrijving van dienst te zijn. In de allereerste plaats hebben ze natuurlijk een documentatieve taak. Vrijwilligers kunnen materiaalverzamelingen opbou wen waar andere vrijwilligers, belangstel lenden of beroepshistorici vroeger of later iets mee kunnen doen, ze kunnen collec ties aanleggen, interviews afnemen, bron nen bewerken, alert blijven op vernieti ging van het historisch en vooral ook het archeologisch verleden, het stedelijk bo demarchief. Dat alles in een perspectief van dienstbaarheid aan de stad. Ook ie dere beroepshistoricus dient daar op zijn beurt in alle bescheidenheid een bijdrage aan te leveren: door collectievorming, aanleg van gegevensbestanden, tekstuit gaven, documentaties, literatuurlijsten en bibliografieën. Hoewel uitermate nuttig en zelfs wezen lijk, zijn bronnen en archieven echter niet genoeg om een stadsgeschiedenis te schrijven. Geschiedenis rolt niet zomaar uit een archief, ook niet als alle gegevens keurig in een biobank zijn opgeslagen. Er is méér nodig. Inzicht in wat je met gege vens kunt doen, en wat de resultaten van zulk werk precies betekenen, hoe je ze moet interpreteren. Daarvoor moet men lezen, kennisnemen van het werk en de uitleg van anderen. En vooral: samenwer ken, niet alleen lokaal, maar ook tussen de steden, regio's en verenigingen. Je mag als historicus zo chauvinistisch zijn als je wilt, mits je maar in staat bent het juiste perspectief en de juiste proporties te bewaren. Daartoe is een openheid voor andere plaatsen, steden en thema's nodig. Samenwerking om het nodige re liëf en de nodige diepte in het zelfbeeld van de stad aan te brengen - niet per se om grote geschiedenis te schrijven, maar om de stad zelf beter in het vizier te krij gen. En dus om er meer en echter van te kunnen houden, zoals de stad zich toont en zoals zij is. Is dat niet het hoogste doel van elke lokale historische vereniging? 67

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1998 | | pagina 21