een begenadigd vakhistoricus aan het
woord. Maar toch, het grondwerk is voor
iedereen toegankelijk, en wil er zo'n
boek komen, dan moet het grondwerk
eerst worden uitgevoerd. Dat kan alleen
in het lokale archief.
Het verschil tussen de lokale historicus en
de vakhistoricus ligt dus niet zozeer in de
thematiek, als wel in twee andere zaken.
Te weten: ten eerste het vermogen om de
juiste vragen aan een bron te stellen -
vragen die verder gaan dan wat er op het
eerste gezicht inzit, verder dan face-
value, en die het mogelijk maken al dat
gene uit de bron te halen wat erin en er
achter zit. Ten tweede het vermogen om
het onderzoek in een breder perspectief
te plaatsen, bijvoorbeeld door vergelij
king met materiaal uit andere plaatsen dat
de gegevens uit de plaatselijke bron het
nodige reliëf geven en de waarde van de
bron boven het strikt lokale uittilt.
Een voorbeeldde schoorsteentelling
van 1607
Ik zal dat illustreren aan de hand van een
eenvoudig Zutphens voorbeeld. In neem
er met opzet een dat ik ook reeds in de
Geschiedenis van Zutphen heb gebruikt,
omdat er dan misschien enkelen onder u
zijn die het herkennen. Niets is zo vrucht
baar als een Aha-Erlebnis, zoals alle do
centen weten. Op 8 mei 1607 begon een
belastingambtenaar zijn tour door de stad
Zutphen om alle stookplaatsen te noteren
ten behoeve van een schoorsteentelling;
ergens halverwege nam een andere amb
tenaar zijn werk over, zodat aan het eind
heel de stad in kaart was gebracht. De
oorlog woedde nog dichtbij, Zutphen lag
deels in puin, maar het tij begon toch al
weer te keren. In het tweede hoofdstuk
van de Geschiedenis van Zutphen heb ik
deze telling gepresenteerd als een inkijkje
in de bewoningsstructuur van de stad.
Op het eerste gezicht is die bron niet
meer dan een saaie lijst namen en cijfers.
De lijst begint als volgt:" Claes Varver,
een esse aan panavent; idem noch twee
schorstinnen bewont by soldate; in der
Hendrickx Klosster 6; Derijck van Mun
ster 2; Marye Brinens in zaliger meister
Peters Stynmetzelers achterhues 1" - en
zo verder, 539 adressen lang. Er werd be
lasting geheven over elke stookplaats in
de stad, dat wil zeggen alle schoorstenen,
bakovens, pannen- en tichelovens, ijzer-,
zilver- en goudsmidsen, essen (eesten) en
brouwketels. Uit zo'n lijst kunnen we op
verschillende wijzen informatie halen, en
de verkregen informatie kunnen we op al
lerlei manieren verwerken. Het is belang
rijk die manieren goed te onderscheiden,
omdat voor de bewerking van zo'n lijst
op de verschillende informatieniveaus
meer of minder kennis van de historische
achtergronden nodig is.
Op de eerste plaats vinden we er feite
lijke informatie over de personen die er
woonden: Claes Varver, Derijck van
Munster, Marye Brines, en zo verder.
Nogal eens wordt de naam van een eige
naar gevolgd door die van de feitelijke
bewoner, de huurder dus, bijvoorbeeld
"Lambert Spaermaker van Arnnems hues
op die Becke bewont by een soldaet", of
"Garrit Klijngebom in den lycentmeisters
hues". Bij de bewoners kunnen we dus
onmiddellijk al onderscheid maken tus
sen eigenaars en huurders. Die vorm van
bewerking van een bron is in principe
voor iedereen te doen. Het volstaat het
oude schrift te kunnen ontcijferen, de na
men correct te lezen, en de gegevens sys
tematisch te noteren.
Wanneer we de naam van elke bewoner
koppelen aan het aantal schoorstenen dat
wordt genoemd, krijgen we al een indica
tie over hun welstand. Temeer daar in en
kele gevallen uitdrukkelijk op een econo
misch probleem wordt gewezen, zo bij
"Arnt Volkers goltsmit, een silver smitte
gien roek uit", of "Hendrick Loessenn in
Jann Noudrinx huis met den backovent,
[toegevoegd] ledich". Voor zo'n operatie
moeten we natuurlijk al iets meer voor
kennis hebben, namelijk dat het aantal
schoorstenen in een huis van de vroege
zeventiende eeuw min of meer evenredig
62