Bij beide benaderingen die ik hier wat
nauwkeuriger heb bekeken staat de stad
zelf centraal. In beide gevallen spelen de
bewoners van de stad, degenen die zich
erbij betrokken voelen, een bijzondere
rol, niet alleen in de stadsgeschiedenis
natuurlijk, maar ook bij de geschied
schrijving van de stad. In de biografische
traditie werd de stadsgeschiedenis door
mensen geschreven die met hun stad of
hun streek vertrouwd waren en zich er
mee identificeerden. Ze beschouwden de
stad als een persoon die uit zichzelf han
delde, en achtten zichzelf een lidmaat
van dat levend organisme. In steden die
het heel hoog in hun bol hebben gebeurt
dat nog wel zo: in de hoofdstad Amster
dam bijvoorbeeld, of in wereldhaven no.
1 Rotterdam verschijnen elk jaar boeken
en opstellen van de hand van inwoners of
betrokkenen waarin de stad wordt geper
sonifieerd alsof ze een levend organisme
was dat onafhankelijk van de inwoners
en de buitenwereld voortleeft. Verande
ringen in het beeld of de functies van de
stad kunnen zulke auteurs zich nauwe
lijks voorstellen. Rotterdam blijft voor hen
de werkstad van de arbeiders, al wordt
het werk er al jaren door containerkranen
verricht en zijn het stadhuis, de universi
teit, de banken en de verzekeringsmaat
schappijen er al lang de grootste werkne
mers geworden. Zo ging dat ook bij de
oude geschiedschrijvers tot ver in de 18e
eeuw. Ze keken wel over de muren van
hun stad heen, maar schreven toch eigen
lijk alleen op wat in de rest van de wereld
voor hun stad van belang was. In de 'ur
ban history'-traditie hoeft de geschied
schrijver zich niet zonder meer met de
stad te identificeren, maar hij of zij moet
wel een fijne neus hebben voor de ver
schillende functies van de stad, open of
verborgen, en voor de manier waarop die
met elkaar samenhangen. Daar ligt een
heel bijzondere rol voor de leden van een
historische vereniging.
Nu zult u zeggen: maar geschiedschrij
ving is iets voor geleerden, of voor be
roepshistorici die veel inzicht in bredere
ontwikkelingen hebben.Wat kunnen wij
daar nu aan bijdragen, tenzij misschien
de simpele bewerking van bronnen tot
een database waar die geleerden iets mee
kunnen doen? Dan hebben we in elk ge
val de voldoening dat we niet voor niets
hebben gewerkt!
Om drie redenen bevredigt die opmer
king mij niet. Op de eerste plaats worden
databases pas echt goed opgezet als men
weet waarvoor ze kunnen gaan dienen.
Dan pas haalt men uit de gegevens wat
erin zit. Op de tweede plaats acht ik het
onjuist om de lokale historici zo'n beetje
als het voetvolk van de historici te be
schouwen: ze zijn tot (veel) meer in staat,
mits ze een minimum met de beroepshis
torici willen meedenken. Op de derde
plaats kunnen de leden van een histori
sche vereniging juist in verenigingsver
band, en door samenwerking tussen de
verenigingen, het stadium van de simpele
datainvoer verre overschrijden. Maar na
tuurlijk wel op voorwaarde dat er wordt
samengewerkt, zoals ook de beroepshis
torici zelf voortdurend op allerlei wijzen
met elkaar moeten samenwerken, of ze
het willen of niet. Kennisverwerving is al
tijd iets waarbij je de inbreng van ande
ren aanvaardt en erkent. 'History is fun' -
maar alleen als je het samen doet.
Historische vereniging en historisch
onderzoek
De vraag die ik mijzelf, en ook u, van
middag in het tweede deel van mijn voor
dracht wil stellen is heel simpel: wat is
betekenis van een historische vereniging
voor historisch onderzoek? Wat draagt lo
kaal onderzoek bij aan de 'grote' ge
schiedschrijving? Het is een vraag die ve
len onder u zich af en toe zullen stellen.
De grote geschiedschrijving, die van de
vakhistorici, wordt als geleerd ervaren, en
vaak ook als onbereikbaar, ver buiten de
interesse van de lokale historicus of de
liefhebber van de geschiedenis van een
bijzondere stad, en ook ver van de moge
lijkheden van de lokale historicus verwij
derd. Is dat juist? Daaraan ligt nog een
andere vraag gekoppeld: waar is al dat
gezoek in het archief allemaal nuttig
58