een opgewekter karakter hebben dan die van Van der Loeffs dagelijkse leven te Zutphen, wat - zoals wij zagen - niet al leen verklaard mag worden uit de door breking van de dagelijkse sleur. Al in zijn Noordbroekse periode trok de stad Gro ningen hem geweldig. Ouderlijk huis, geestelijk klimaat, familie en collega's, universiteit en Gezelschap bleven essen tieel in zijn bestaan, hoewel ook dan te leurstellingen niet ontbreken. Zo lezen we in het Dagboek dat hij gedurende zijn tweede vakantiereis naar Groningen van de toenmalige predikant van Slochteren A. Rutgers geen toestemming kreeg om voor te gaan in een dienst. Slochteren was zijn eerste gemeente geweest, maar toen hij in 1842 te Noordbroek zijn Adres tegen Groen van Prinsterer c.s. - de Ze ven Haagse Heeren - publiceerde was dat bij de invloedrijke Slochterense fami lie Hora Siccama slecht gevallen. De zaak draaide uit op een heftig conflict en vier jaren later moest Van der Loeff erva ren dat de macht van de Hora Siccama's ver reikte: de kansel van hervormd Sloch teren bleef voor hem gesloten.33 Tijdens deze reis bracht hij met zijn broer Jakob op 2 juni 1846 een paar pijnlijke uren op diens kantoor te Stadskanaal door. Onze predikant was namelijk daar en te Nieuw-Buinen samen met deze broer eigenaar van een aantal percelen land, waar turf werd gewonnen. Deze 'veenplaatsen' of 'mandeelige plaatsen' waren echter verliesgevend gebleken, hetgeen de relatie tussen de broers danig op de proef stelde. Weer teruggekeerd in Zutphen hervatte het leven zijn normale ritme. De verslag geving werd weer wat beknopter, zake lijker, evenwichtiger ook: het routinema tige leek te gaan overheersen. Toen diende de academiestad Leiden zich aan. Dat het leven een nieuw élan leek te krij gen vond vervolgens zijn neerslag in stijl en inhoud van Van der Loeffs Dagboek. Predikant In de eerste helft van de 19e eeuw be stond er een groot aantal geschriften op het terrein van de 'toegepaste of prakti sche Godgeleerdheid'. De ons reeds be kende hoogleraar Petrus Hofstede de Groot noemde in de eerste jaargang van het tijdschrift van de Groningers Waar heid in Liefde (1837, afl. IV) titels als Ge dachten over het predikambt; Handboek voor jonge Predikanten; Lessen over het Leeraarsambt en Mijne gedachten over het Leeraarsambt,34 Deze opsomming dient om de lezer opmerkzaam te maken op het boek van de predikant I. Busch Keiser: Het protestantsch leeraarsambt in deszelfs ganschen omvang. Een hand boek der praktische Godgeleerdheid dat tussen 1835 en 1837 in twee delen zou verschijnen. Busch Keiser, De Groot noemde hem 'onzen medearbeider', was een echte aanhanger van de Groninger richting. Hij was zelfs degene geweest die in 1835 met het voorstel kwam om het Godgeleerd Gezelschap op te richten, dat sedert 1837 WiL zou uitgeven.35 Rutgers van der Loeff die als predikant van Slochteren sedert 1836 lid was van het gezelschap kende Busch Keiser goed en was ongetwijfeld op de hoogte van diens opvattingen over de praktische kan ten van het ambt. Diens boek noemde hij in het Dagboek overigens niet.36 Het hoofdthema van het werk was de in standhouding, leiding en bevordering van de kerk van Christus, als organismus van het christelijk leven.37 De inhoud van de praktische Godgeleerdheid werd bepaald door: de leer, de prediking en de cate chisatie. Het ging daarin vooral om ver heldering van begrippen: de liturgie, die sober moest zijn; de maatschappij-opvat ting; het kerkbestuur en de pastorale zorg. Vooral het laatste element was van groot gewicht. Het geheel had tot doel de ge meente op te leiden in een christelijk le ven. De taak en de betekenis van de pre dikant zijn van onschatbaar gewicht, hij moet zich hoeden voor te veel weten schappelijkheid en zich vooral op de har ten van de mensen richten. Het eigen christelijke geloof en de eigen christelijke vroomheid zijn essentieel voor een juiste bediening van het ambt. Met de woorden 'het christendom is eigenlijk geene we- 28

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1998 | | pagina 6