redelijke aanschouwing van de waarheid zou als vanzelf leiden tot "geloof aan de waarheid". De ultieme waarheid is de in carnatie van Christus en Hij is degene die de natuur - de zichtbare en onzichtbare - volkomen beheerst. Als we, zoals ook de Groningers leerden, trapsgewijs worden opgeleid naar gelijkvormigheid aan Hem dan zal veel van wat ons nu nog als bo vennatuurlijk, raadselachtig en wonder lijk voorkomt allengs verhelderd worden. Naarmate we "hogere vorming" ontvan gen zullen we wonderen kunnen verkla ren en raadselen doorzien. Het is duide lijk dat Van der Loeff - in modern idioom - hier een thuiswedstrijd speelde: in de stad van Martinet, waar het merendeel van de predikanten min of meer in de supranaturalistische 'Groningse' traditie stond, vielen deze woorden in een toebe reide akker. De tweede lezing, waarvan de titel in het Dagboek niet wordt vermeld, handelde over 'het verschil van standpunten opge helderd door het voorbeeld van een be schouwing van den oorlog' (11 januari 1847). Hier kon Van der Loeff uit eigen ervaring putten: tijdens de Tiendaagse Veldtocht in 1831 was hij als sergeant majoor van de Groninger en Franeker flankeurs aan het front in België actief ge weest. In een kring die ook door militai ren werd gefrequenteerd durfde hij dus een dergelijk onderwerp wel aan te snij den, hoewel er toch enige aarzeling bleek toen hij aan het einde van de lezing zijn publiek verzekerde dat hij zijn lezing niet het motto "weg met de militairen" had willen meegeven. De lezing greep Van der Loeff aan om een algemeen probleem aan de orde te stellen, met name dat van de weten schappelijke subjectiviteit. Geheel in het raam van het onderwerp stelde hij dat oorlog niet eenzijdig als natuurkundig (oorlog als wetmatigheid), juridisch, ethisch of religieus verschijnsel be schouwd mocht worden. Men moest zich op eikaars standpunt stellen, dan zouden kennis en inzicht toenemen en een ho gere eenheid gewonnen worden. We ho ren hier de godgeleerde die, in zekere zin anti-Idealistisch, het in oorsprong theolo gische begrip Vermittlung wilde uitbrei den naar het gebied van de andere we tenschappen. Dat Van der Loeff eigenlijk een oratio pro domo hield bleek aan het einde van het referaat, waar hij stelde: Dat heet de waarheid te betrachten in liefdedat leidt tot echte vrijzinnigheid waarvan voor het genoegen, en voor de bevordering en veredeling van de beoefe ning der wetenschappen zoo onbegrijpe lijk veel afhangt. Met deze woorden ver wees hij welbewust naar het tijdschrift van de Groninger richting Waarheid in Liefde. Ook de maandelijkse vergaderingen van wat verkort Het Nut heet beperkten zich in de hier beschreven periode tot het win terseizoen. In de maanden mei tot en met september kwam men niet bijeen. Op 6 november werd Van der Loeff lid. Een jaar later (5 november 1845) leverde hij een eerste bijdrage. Deze was, evenals die van 4 februari 1847, godsdienst-peda gogisch van aard. Hij las toen, volgens het Dagboekover de "Opvoeding der kinderen tot godsdienst". De notularius van deze "Gewone wintervergadering met vrouwen" varieerde dat in artikel 4 van het verslag tot: eene verhandeling over de opvoeding der jeugd tot Gods dienst". Evenzeer passend bij een verga dering waar vertegenwoordigers van bei derlei kunne aanwezig waren, maar qua onderwerp veel interessanter, was de le zing die hij hield op 4 februari 1847. Van der Loeff sprak toen over "de opvoeding der Ouders door de kinderen". Reeds in de titels van beide voordrachten vinden we de opvoedingsgedachte terug, die in de Groninger theologie als 'opleiding' zo treffend aanwezig is.21 Wat in de tweede Nutslezing opvalt is de nadruk die wordt gelegd op de gelijk waardigheid van ouders en kinderen en de 'wederkeerigheid' die aanwezig moet zijn in het opvoedingsproces. Door het verhaal weefde hij elementen uit zijn ei gen leven, want toen hij sprak over de zwaarst mogelijke beproeving van ou- 16

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1998 | | pagina 18