Op 15 juni 1874 vond - weer in het sta tionsgebouw buiten de Willemspoort te Amsterdam - een aanbesteding plaats ten behoeve van de Oosterspoorweg plaats door de HSM. Ditmaal ging het om het maken van de aarden baan, met de spoorbaan, de kunst- en enige andere werken, vanaf de grens der gemeenten Apeldoorn en Voorst, tot aan de aanslui ting aan de Staatsspoorweg van Arnhem naar Leeuwarden, onder de gemeente Zutphen. De raming was 234.000,-. De aanbesteding vond plaats op 28 de cember 1874, ook weer in het HSM-sta- tion te Amsterdam. Het ging nu om het maken van gebouwen en enige andere werken op het Halte-terrein te Barneveld, waarvoor 46.000,- werd geraamd. Het betrof hier het later als Barneveld-Voort- huizen bekende station, dat thans geheel is verdwenen. In verband met de komst van de Oosterspoorweg naar Zutphen moest het emplacement daar en ook het station worden uitgebreid. Dit was in de eerste instantie een zaak van de regering in Den Haag en in de vergadering van de gemeenteraad van Zutphen werd een desbetreffende missive van de minister van Binnenlandse Zaken besproken. In de missive van de minister word gesproken over uitbreiding van het spoorwegstation, de goederenloods en verdere gebouwen op het stationsplein. Naar aanleiding hiervan werd aan de mi nisters een aantal bezwaren kenbaar ge maakt, o.a. dat men in plaats van uitbrei ding van het station liever zag dat het ver plaatst zou worden naar de Nieuwstad, omdat men van daar een toegang tot de stad zou krijgen. Verder vond Zutphen dat het groot ongerief zou veroorzaken wanneer de goederenloods zo ver van de IJssel (namelijk ter hoogte van de Buiten sociëteit) werd gebouwd als de tekening scheen aan te duiden. Een ander bezwaar was dat uit de teke ning van het maken van een tweede per ron niet bleek dat het plan bestond daarop een overkapping aan te brengen. Zónder die overkapping zouden de pas sagiers voor de Oosterspoorweg, waar voor dit tweede perron bedoeld was, voortdurend aan weer en wind zijn bloot gesteld. Nóg een bezwaar van de ge meente was dat het rangeren op de IJssel- brug zou blijven en voorts dat uit de teke ning niet kon worden opgemaakt dat de weg onder de brug (de eerder genoemde Keiweg dus) ongeschonden zou blijven. Tegen de in de missive van de minister vermelde demping van de grachten bij de Nieuwstadsbrug en de Buitensociëteit werd geen bezwaar gemaakt. Bij missive van 26 maart 1875 ant woordde de minister dat de bezwaren van Zutphen, in overleg met de besturen van de twee betrokken spoorwegmaat schappijen, waren overwogen. Een ver plaatsing van het station kon niet in aan merking komen daar dit veranderingen van te grote omvang ten gevolge zou hebben. Voorts dat de ruimte bij het sta tion een concentratie van de gehele dienst van het goederenvervoer op die plaats onmogelijk maakte. Met andere woorden: de goederendienst werd op de uitbreiding van het emplace ment voorbij het ravelijn ondergebracht en op het bestaande emplacement zou de personendienst komen. De minister deelde verder mee dat de beide maatschappijen (Staatsspoor en Hollandsche Spoor) ernstig bezwaar maakten tegen de gevraagde overkapping wegens de kosten. Overigens kon die overkapping altijd nog worden gemaakt! Als voorbereiding op de demping van het water rond het ravelijn en bij de Buiten sociëteit (Voorgracht) lezen we in de krant van zondag 2 mei 1875 dat op 30 april van dat jaar de opgeheven ves tingwerken van de stad, behoudens enige gereserveerde gedeelten, door het Depar tement van Oorlog zijn overgedragen aan het Domeinbestuur. Intussen was de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij met de aanleg van de Oosterspoorweg nu zover gevor derd, dat op 26 juli 1875 het maken van een locomotievenloods, de onderbouw van een grote draaischijf, een bergplaats voor kolen en hout en enkele bijkomende 18

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1997 | | pagina 20