het publiek tenslotte de nadelen aan den lijve voelen of gaan eindelijk de ogen open, dan maakt een goedaardig burger oorlogje een eind aan de zelfstandigheid van de inrichting en de wapenschilden worden met traditie en stichtingsbrief bij het historisch verleden gepakt. Zover is het in Zutphen nog niet. De his torische schets was evenwel toch een aanloopje om te komen tot een kritische bespreking in de krant van de ziekenhuis- toestanden, waarbij enkele gebreken van de inrichting en haar organisatie worden opgesomd, bijvoorbeeld ondoelmatige kinderafdeling, geen laboratorium, onvol doende barakken, zodat diphtherie eens op de zaal moest worden verpleegd, ge mis aan eenhoofdig bewind en tal van technisch-medische tekortkomingen, die van overwegend belang zijn bij de be handeling van de patiënten. Als ik goed ingelicht ben, zijn provisoren bereid de zorgen van de inrichting over te dragen aan de gemeente, wat een be kwaam beèluit moet worden genoemd en in de praktijk voor Zutphen van nut kan blijken, wanneer de gemeenteraad die zorg aanvaardt, met de ernstige bedoe ling, voor het ziekenhuis te doen, wat no dig is om het een regelmatige ontwikke ling te verzekeren. Dan gebeurt in Zut phen, wat elders zo vaak geschied is: de gemeenschap neemt over, waar het parti culier initiatief de stoot aan gaf. Voor het begin is enthousiasme nodig, elan; is die pioniersarbeid goed geslaagd, dan gaat de verdere ontwikkeling vaak de particu liere krachten te boven, terwijl doorgaans het enthousiasme aanmerkelijk bekoeld is en het tijd wordt, dat de gemeenschap er de schouders onder zet. In ons land vooral is het wel wat lang bij pionieren gebleven. Eerst in de laatste tijd beleeft ons ziekenhuiswezen een hervorming, waar al veel te lang op werd gewacht. In tal van belangrijke Nederlandse steden is, wat de gemeente voor haar ziekenhuizen deed, nog schromelijk ontoereikend te noemen. Daarom alleen is het wel de moeite waard op de Zutphense ziekenhuiskwes tie in ons tijdschrift de aandacht te vesti gen. Voor zover mij bekend, is tot heden in het meergenoemde blad slechts één ingezonden stuk over de kwestie versche nen, van de hand van dr. Hattink, oogarts te Zutphen, die het met de algemene strekking van het artikel eens beweert te zijn, maar tegen twee dingen bezwaar heeft: Ten eerste valt hij aan de bewering "het ziekenhuis is niet ingericht naar de eisen des tijds"; hij meent dat een ziekenhuis niet naar de eis des tijds, maar naar de ei sen van de behandelende medicus moet zijn ingericht. Als nu die medicus maar naar de eis van de tijd is, zijn allebei te vreden, hoewel ik mij liever aan de oor spronkelijke formulering houd, daar dit bij de inrichting van een ziekenhuis een meer stabiele basis is om op te bouwen. Dr. Hattink argumenteert met de vergelij king tussen een ogenkliniek in Wenen, naar de eisen des tijds, die dagelijks een kleine 50 patiënten heeft en een van een weldadige primitiviteit met 500 patiënten uit alle oorden enz., welke vergelijking hoogstens bewijst óf dat een bekwaam oogarts, ondanks primitieve hulpmidde len, soms meer bereiken kan dan een minder bekwame, ondanks een up to date kliniek, óf dat het publiek zand in de ogen heeft, waartegen ook een moderne ogenkliniek geen middel weet. In ieder geval: dr. Hattink is tevreden met de om standigheid waaronder hij werkt. Deze zaak is echter minder belangrijk dan zijn tweede principiële bezwaar, namelijk te gen het ter sprake brengen in het open baar van regelingen, welke door behan delende doktoren of bestuur zijn gemaakt en goedgevonden, voornamelijk omdat dit tot beoordeling van personen zou voe ren. Ik meen te mogen aannemen, dat over de ziekenhuiskwestie tussen personen en 'de medische zijde' wel gedachtenwisseling heeft plaatsgehad en dat aan de beleefd heid is voldaan. Een afdoende regeling van de ziekenhuiskwestie is van zo groot publiek belang, dat een openbare bespre king niet alleen geoorloofd, maar zelfs verplicht is. De gemeenschap behoort omtrent deze 51

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1996 | | pagina 5