Is eenmaal de "valse klok" gereed, dan kan de ribbe, die nu niet meer nodig is, worden afgenomen. Nu bestrijkt men de gehele oppervlakte van de valse klok met fijne leem, sierleem, waarbij zo nodig penselen gebruikt worden om alle holten van de letters enz. goed vol te krijgen. Is die laag wat gedroogd, dan brengt men daarop een laag gewone leem aan, en, daar de op deze wijze ontstaande buiten vorm of mantel stevig moet zijn en van vaste samenhang, verwerkt men door de leemlaag hennepvezels en dunne ijzeren banden, zowel horizontaal als vertikaal, zodat er als het ware een crinoline van ijzer in die buitenvorm of mantel zit. Of de buitenwand van de mantel niet erg glad is, doet weinig ter zake: hoofdzaak is de stevigheid. Ook de mantel wordt met behulp van een vuurtje gedroogd. Door de hitte smelten de wasfiguren op de valse klok, zodat de was wegloopt. Maar zij staan nu in negatief afgedrukt op de binnen kant van de mantel. Is deze hard gewor den, dan wordt hij met behulp van ket tingen en touwen opgehesen. De valse klok komt dan weer bloot; zij wordt stuk geslagen en weggenomen, zodat alleen de kern blijft staan. Nu laat men de man tel weer zakken en de klokvorm is ge reed. Intussen maakt men van was en leer een model van de kroon of de helm. Dat wordt van alle kanten met leem omge ven, zodat de leemvorm er als een baret uitziet. Ook deze vorm wordt gebakken, waarbij het wasmodel smelt, dat dan ge makkelijk kan verwijderd worden. Vervolgens wordt de kroonvorm zo op de mantel bevestigd, dat de holte, waarin de eigenlijke klok moet komen en die van de kroon, ineen lopen. Daarna wordt de gehele damgroeve of gietkuil gevuld met stenen, zand en stukken ijzer, dat goed wordt aangestampt, zodat, als straks het gesmolten metaal de vorm binnenstroomt, deze nergens kan uitwij ken. Dan legt men nog de gietgoot of buis naar de kroon, waarmee de voor bereidende werkzaamheden zijn afgelo pen. Muurvast in den grond gesloten staat de vormuit leem gebrand. Heden moet de klok gegoten! Moedig knapen! bij de hand! zegt Schiller, de beroemdste van alle klokgieters, die geheel het menselijk le ven zag in de zingende vlammen van de smeltoven. Maar de lezer kent "Das Lied von der Glocke" en - wat eenmaal goed gezegd is, behoeft eigenlijk niet weer gezegd te worden. Kort dus. Nadat de smeltoven gevuld is met het nodige koper, wordt het vuur in de haard ont stoken en met kolen, turf en droog den nenhout gevoed. Weldra slaan grote vlammen door de smeltoven naar de schoorsteen en daar binnen ontstaat een geweldige hitte, die het koper doet smelten. Dan wordt het tin in de oven geworpen, en, opdat de verschillende metalen zich beter met el kaar zullen vermengen, ook wat potas. Heeft het mengsel door het voortdurende stoken de vereiste graad van vloeibaar heid verkregen - men probeert dat door een lemen staafje in het mengsel te do pen, dat er, als het goed is, verglaasd weer uit komt - dan is voor de klokgieter het beslissende ogenblik aangebroken. De lemen stop onderin de smeltoven wordt weggestoten en het gloeiend me taal loopt door de gietgoot naar de klok vorm en verdwijnt daarin, in de letter lijke zin, als klokspijs. Gaat alles goed, dan is er nu een ogen blik van verademing, want voorlopig valt er niets meer te doen. Men moet afwach ten tot het metaal geheel afgekoeld is, dan wordt de gietkuil weer geopend, de mantel - die meestal geheel verkoold is - stuk geslagen en de klok komt tevoor schijn. Deze wordt opgehesen en haar klank beproefd. Soms kan daar door uit vijlen, enz. nog iets aan verbeterd wor den. Dan is het ogenblik aangebroken voor de klokwijding of klokkendoop: een oude gewoonte bij de katholieken, die ook te genwoordig nog in zwang is, volgens een vast ritueel. Want: 79

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1996 | | pagina 33