Nu komt nog het moeilijkste werk: het
vervaardigen van de klokvorm zelf. Zoals
men weet bestaat een klok uit de eigen
lijke klok, waarin, evenals in een tafel
schel, een ring moet zitten om later de
klepel aan te hangen, en de hengsels bo
venop de klok - meestal vier of zes in ge
tal - die zo ineenlopen, dat zij samen
een kroon of helm vormen. De gietvor
men voor de klok en de kroon worden
elk afzonderlijk bewerkt en pas later ver
enigd. Aangezien nu de klok- en ook de
kroonvorm gevuld moeten worden met
gesmolten metaal of klokspijs, spreekt
het vanzelf dat de klokvorm zo diep ge
plaatst moet worden, dat de top van de
kroon een eindje beneden het laagste ge
deelte van de smeltoven komt, zodat de
klokspijs door de kroon in de vorm kan
lopen om op het laatst ook de kroon te
vullen.
Daarvoor maakt men, op niet al te grote
afstand van de smeltoven, een zeer diepe
en ruime kuil, waarvan de wanden met
hout of steen bemuurd worden, zowel
voor de stevigheid als om het instorten te
voorkomen. Dat is de damgroeve of giet-
kuil. In het midden daarvan wordt een
stevige ronde ijzeren stang of paal opge
richt, onder en boven zo bevestigd, dat
hij onwrikbaar blijft staan. Daaraan
wordt boven de eigenlijke hoogte van de
klok een stevige plank in schuin naar be
neden lopende stand zo bevestigd, dat
hij gemakkelijk om z'n as kan draaien.
Vooraf moet uit die plank met grote
nauwkeurigheid weggezaagd zijn het
profiel van de binnenholte van de klok.
Die plank heet de mal of de ribbe. Is dat
alles gereed, dan kan men de vorm voor
de binnenholte van de klok gaan maken,
die van binnen hol moet zijn, zodat er
een vuurtje in gestookt kan worden. Men
begint met een ringvormig muurtje te
metselen van vijf of zes lagen baksteen,
altijd op de juiste afstand van de paal, en
zo dat op enkele plaatsen een ingang
blijft om het vuur naar binnen te brengen
en ervoor te zorgen dat het trekt. Dat
heet de stand", pas daarboven begint de
eigenlijke klokvorm. Deze laatste wordt
opgebouwd van nog niet gebakken steen
en moet ook hol zijn. Om te zorgen dat
men de juiste vorm krijgt gaat nu onder
het metselen voortdurend de mal of ribbe
in het rond. Is dat afgelopen, dan be
strijkt en beplakt men de buitenkant van
de "kern" met leem, om alle holten en
oneffenheden weg te krijgen, waarbij de
ribbe, al rondgaande, het overtollige
wegstrijkt. Is de "kern" gereed, dan wordt
daarin een vuurtje gestookt, zodat de
leem droog en hard wordt. Vervolgens
wordt de kern met een dun laagje natge
maakte as bestreken of - tegenwoordig -
ook we! met papier bedekt.
Inmiddels is de ribbe of mal afgenomen
en daaruit wordt nu, voorzichtig en
nauwkeurig, de doorsnede van de eigen
lijke wand weggezaagd. Is zij weer op
haar plaats bevestigd, dan blijft er dus
tussen de kern en de ribbe aan alle kan
ten zoveel ruimte over als de klokwand
zal innemen. Ook de horizontale banden
en lijnen, die op de buitenwand van de
klok moeten komen, zijn al in de ribbe te
zien. Nu kan men beginnen met het ma
ken van de "valse klok" of - met permis
sie - "het hemd". Meestal van ander
soort leem wordt een nieuwe laag op de
kern aangebracht, zo dik als de wand
van de klok moet worden, terwijl de
ribbe voortdurend haar plicht doet. Is de
valse klok gereed, dan wordt weer het
vuur in de kern gelegd, zodat ook de
nieuwe leem droogt en hard wordt. Het
aslaagje belet, dat beide leemlagen tot
één bakken.
Daarna wordt de gehele buitenwand van
de valse klok met vet of talk - ungel, zegt
Johan Tast - en de boeren weten wel wat
ongel is - ingesmeerd. Onderwijl heeft
men in daarvoor gemaakte vormpjes de
letters van het opschrift, misschien ook
een bas-reliëfbeeldje van de Heilige
Maagd of de een of andere heilige gego
ten, naar wie de klok zal heten, en wat er
verder voor versiering op de buitenwand
van de klok moet komen: dat gebeurt van
was. En wie wel eens oude zegels zag,
weet hoe goed zich dat daartoe leent. Dat
alles wordt nu op de juiste plaats met ter
pentijn op de buitenkant van de valse
klok geplakt. En dat is een heel werk.
78