kement aan de klok niet pas ontstaan was, maar al enige jaren geleden. Want de laatste regel van deze rekening verze kert ons, dat bij "Gerrits tijden van Ange- ren" reeds voor deze nieuwe klok uitge geven was 23 I. 2 s. 6 d., waaruit men ten eerste besluiten mag, dat wij Gerrit van Angeren met alle recht vóór Johan Tast gesteld hebben en dat deze Gerrit dus van 1358 tot 1362 kerkmeester geweest is. Waarvoor Gerrit van Angeren dat geld gebruikt had, staat niet vermeld. Maar als in een groeiende en bloeiende stad, zoals Zutphen toen was, de grote klok vergoten moet worden, maakt men de nieuwe ge woonlijk wel groter maar niet kleiner dan de oude. Wij mogen dus aannemen, dat Gerrit van Angeren al heeft ingezien dat er voor de nieuwe klok meer materiaal of klokspijs nodig zou zijn dan er aanwezig was en dus aan het opkopen gegaan is van wat daarvoor kon dienen. Tegen woordig verzekert u iedere schrijver dat klokspijs samengesteld is uit ongeveer vier delen koper (dus 80%) tegen één deel (20%) tin. Maar het komt ook ons waarschijnlijk voor, ook op grond van hetgeen er in dit kasboekje vermeld staat, dat die klokgieters uit de oude tijd - ten minste bij de vervaardiging van zulke reusacgtige klokken - ook heel wat ijzer in de smeltoven gooiden. Welnu, Johan Tast vermeldt in zijn aantekening wei de kosten van tin en ijzer, maar niet van het koper: dat was dus zeker verzameld ten tijde van Gerrit van Angeren. Niet in de vorm van blokken, maar van oude potten en ketels, die in ons kasboekje vermeld staan zonder opgave van kosten. Bij de aanvang van de rekening vermeldt Johan Tast eerst het loon, dat Mr. Johan van Haerlem voor zijn arbeid ontving: 50 schilden, om vervolgens tot de andere onkosten over te gaan. Maar achter het eerste postje daarvan zet hij uitdrukkelijk zijn naam: Joh. Tast. Wat wil de man daarmee zeggen? Vermoedelijk niet an ders dan dit: die 50 schilden zijn niet voor mijn rekening. En dus ligt het voor de hand aan te nemen, dat Gerrit van An geren al de overeenkomst met de klokgie ter gesloten had en dat Tast zich, wat het meesterloon betrof, eenvoudig daaraan had te houden. En nu hebben wij ons voor te stellen dat er in dat jaar 1365 heel wat te doen ge weest is op 's-Gravenhof, want daar is blijkbaar het grote karwei verricht. Eerst werd er waarschijnlijk een ruime en diepe kuil gegraven, waarin, ongeveer te halverwege, een grote rooster werd ge legd, zodat het bovenste deel tot vuur haard, het onderste tot asgat dienen kon. De oppervlakte werd met stevige ijzeren platen afgesloten, maar zo, dat men één ervan kon oplichten om voortdurend nieuwe brandstof toe te voeren. Kort daarbij maakte men, waarschijnlijk ook in de grond, een ruime, komvormige smeltoven, stellig van steen en groot ge noeg om al het materiaal te bevatten dat voor de aanstaande klok nodig was. Deze smeltoven stond door een tamelijk nauwe opening in verbinding met de vuurhaard, zodat de rook en de vlammen van het vuur door de smeltoven moesten om de schoorsteen, aan het andere einde van de oven geplaatst, te bereiken. Ook de smel toven kon van boven geopend worden om nieuw metaal te kunnen bijvoegen, terwijl er één of meer lemen pijpen in aangebracht waren, dienend om lucht in de vlammen te blazen - de blaasbalg van de smid doet hetzelfde - om zo de hitte nog te vermeerderen. Onder in de smel toven was een opening, met een lemen stop gesloten; vandaar liep een tamelijk nauwe lemen of stenen buis in afhellende richting naar de plaats, waar men straks het gesmolten metaal wilde hebben, de klokvorm. Van hetgeen tot nog toe beschreven is, staat in ons kasboekje ogenschijnlijk niets verantwoord, tenzij misschien allen de ij zeren platen die erbij te pas kwamen. Zelfs voor de stenen is geen post uitge trokken: maar het is wel mogelijk, dat de kerkmeester daarvan nog voorraad had liggen, zodat ze bij deze gelegenheid niet verantwoord hoefden te worden. En zo moeten wij dus wel aannemen, dat de kosten van ai dit werk inbegrepen zijn in het meesterloon. 77

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1996 | | pagina 31