oudsher hing een van de kleinere klokken in het koortorentje en deed dus waar schijnlijk dienst bij de mis. Waarvoor al die klokken - die toch sa men geen klokkenspel vormden - hier dienden, staat, voor zover ons bekend is, niet opgetekend. Maar wij zagen al dat een der grotere klokken gebruikt werd voor het averluden der doden. Ook was het vanouds gewoonte de grote klok te luiden 's middags om twaalf uur (wat, in de 15e en 16e eeuw tenminste, toever trouwd was aan de jongens (klerken) van de Latijnse Sool) en bij brand: vandaar die bepaling in ons oude Zutphense wet boek, het Kondichboek: "Dat niemand de klok zal slaan (luiden) tenzij met verlof van Schepenen, behalve in geval van brand of vijanden, op een boete van 5 pond." Maar in de Domtoren te Utrecht hingen niet minder dan 13 klokken, die zich alle bij verschillende gelegenheden lieten horen en priem-, metten-, preek-, elevatie-, mis-, spijs-, biecht-, vesper-, passie-, zielmis-, memorie-, doop-, huwe lijk-, dood-, begrafenis-, rouw-, en proost- klokken heetten; waaruit tevens blijkt, dat dezelfde klok wel eens bij verschillende gelegenheden dienst deed en dat een middeleeuws mens ook al weinig doen kon, waarbij de klok niet te pas kwam. Zo had men dus ook in die tijd alle gele genheid "een man van de klok" te wor den. Of nu onze kerkmeester Johan Tast die eretitel toekwam, is iets wat ons on bekend bleef, maar men had hem in 1365 stellig "de man van de klok" kun nen noemen, als er niet iemand naast hem had gestaan, die daar nog meer aan spraak op had dan hij. Want - wat er ge beurd was, weten wij niet; of de storm van 1362 het gedaan had, of een boze bui van den campanarius of klokkenlui der, of de klerken uit baldadigheid wat harder aan het klokzeel getrokken had den dan wenselijk was de grote klok was stuk en moest hergoten worden. Nu had Zutphen ook in die dagen meestal wel iemand onder haar bewo ners, die de kunst van het gieten ver stond. Zo lazen wij reeds in een stuk van 1349 van Herman den potgieter, die su per amem, dat wil zeggen "op de Beke" woonde; in dit jaar 1365 horen wij nog van Engelbert, den potgieter, in 1369 van Eesseken, den potgieter, en zo zullen er nog wel meer geweest zijn. Mensen met vakkennis waren er dus wel. Maar een klok gieten houdt meer in dan het gieten van een simpele pot en geen profeet is geëerd in zijn eigen land: dus hebben wij de eer de lezer voor te stellen Meyster Jo han van Haerlem, fusor aeramentariusof klokgieter van zijn stijl of ambacht. Er zullen nog wel enkele klokken hier en daar hangen, die omstreeks deze tijd dag tekenen. Maar de zeer oude worden met de dag zeldzamer, zoals wij maar al te goed weten. Moeten ze eerst alle tot het verleden behoren, voor er in Nederland eens een goed boek over onze klokken en klokgieters verschijnt? Johan van Haerlem heeft stellig ook op andere plaatsen gewerkt; maar toch schijnt het, dat hij nog nergens gesignal eerd is. Of hij misschien de bescheiden werkwijze van die tijd volgde en wel een mooie Latijnse spreuk of een aardig vers op de voortbrengselen van zijn kunst plaatste, maar niet zijn naam? Zo wordt het langzamerhand een statige reeks, de rij der klokkengieters, die voor Zutphen en meestal ook in Zutphen ge werkt hebben; Johan van Haerlem, 1365; Johan en Willem van den Bos, 1460; Gobelinus Moer van Keulen, 1462; Segewijn Hatijseren, 1521-1523; Willem Wegewaart, 1565; Francois en Pierre Hemony, 1644-1657; Christiaan Wilhelm Voigt en Zoon, 1 761 Dat zijn ze lang niet allemaal: want de namen van hun voorgangers vóór 1365 liggen in het duister! Voor we nu de lezer meedelen wat dit laatste gedeelte der rekening van Johan Tast, dat tot opschrift voert: Dit is (dat) uytghieven der kircmeyster van der groter doeken weghen,: alzo bevat, dienen wij na te gaan, hoe het gieten van klokken in zijn werk gaat, en wat er dus moet ge beurd zijn voor men tot het gieten kan overgaan. En dan blijkt het, dat het man- 76

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1996 | | pagina 30