staande dodenlijst voorkomen, zijn ons
bekend uit oude brieven en stukken.
Maar, zoals vanzelf spreekt zijn er maar
af en toe gegevens te vinden, die over
deze overledenen handelen. Evengoed
als wij, hebben ook zij hun levensge
schiedenis, misschien hun levensroman
gehad, en mogelijk was die wel belang
wekkender dan de onze. Maar: doop- en
trouwregisters hield de kerk er in die tijd
nog niet op na en waar niets is, verliest
de keizer zijn recht. En toch moeten wij
uit deze dodenlijst het juiste jaar trachten
te bepalen, waarover ons kasboekje gaat.
Het zij ons dus vergund bij enkele van
die begrafenissen even stil te staan, om,
met ongedekten hoofde en met alle eer
bied, te vragen, wie het was. En dan zul
len we bemerken, dat we zeer terecht
nog altijd een vraagteken geplaatst heb
ben achter het jaartal 1363, want het
moet 1365 zijn - zonder vraagteken!
Nummer 3 van onze lijst heet Esseken.
Esseken was zijn voornaam. De kerk
meester vond het niet nodig 's mans fami
lienaam te vermelden. Waarschijnlijk
wist dus toen iedereen wie Esseken was.
Zou het ook kunnen zijn, dat ditmaal de
doodsklok geluid heeft voor Esseken Wer-
nersz, die, volgens de zeer gebrekkige
schepenlijsten, die wij van die tijd heb
ben, tussen 1343 en 1353 herhaaldelijk
lid was van de magistraat?
Nummer 17, Gerrit Esinck, was schepen
of oud-schepen van Zutphen. Hij staat in
die kwaliteit vermeld in 1354, 1358 en
1359 en zal ook in de volgende jaren nog
wel in functie geweest zijn. Maar daar
over zijn de gegevens zeer karig.
Over Mr. Johan, de goudsmid, en Lijze
van Ampsen, die blijkbaar op dezelfde
dag begraven zijn, weten wij niets mee te
delen. Het oud-archief van kasteel Amp
sen begint pas met het jaar 1379.
Matthias Maes (7) heeft zijn dochter niet
lang overleefd: in een stuk van 1368 is
sprake van wijlen M. Maes. Gese van
Helbergen (8) zal wel familie geweest
zijn van Evert, Hendrik, Steven en Dirk
van Helbergen, gebroeders, van wie de
stad in 1356 Neder-Helbergen gekocht
had, om de bedding van de IJssel - die
gevaarlijk voor de stad werd - te kunnen
verleggen.
Nummer 10, Arnt Sinneken. Een "zinne-
ken" of "sinneken" betekende in die tijd
en nog veel later een denk- of zinnebeel
dig persoon - zoiets als de deugd, of de
braafheid, door een persoon voorgesteld.
Maar, zou Arnt of Arnold denkbeeldig ge
weest zijn, dan had men hem niet hoeven
te begraven. Omstreeks 1361 of 1362
schijnt de brave man gevoeld te hebben,
dat zijn einde naderde en heeft zich toen
van verschillende goederen ontdaan.
Daarbij kwam een jaarrente van 14 stui
vers uit twee erven op de Nieuwstad aan
het Bornhof en een akker, "Synnekens"
akker, in Eme onder Warnsveld, aan Evert
ten Walle. In 1363 nu gingen Bornhof en
Evert daaromtrent een ruiling aan, waar
bij van quondam Arnoldi Sinneken
sprake is. Ziedaar waarom wij aannamen,
dat ons kasboekje van 1363 zou dateren.
Maar quondam kan hier alleen vertaald
worden met vroeger of voorheen en geeft
niet aan dat de persoon in kwestie reeds
overleden was.
Hij is gestorven in 1365. En op Palmdag
1366 verscheen voor Elegher van Dort,
heer van het bekende kasteel halverwege
Bathmen, een zekere Hasseken Wiltinck
uit Gorssel, denkelijk een familielid van
de Sinnekens, en kocht Berta, die wijf
was van Arend Sinneken van Zutphen en
hare kindren vrij van het wastinsig coer-
medisch rechtwaarmee zij hem be
hoorde. Waarom de weduwe nodig vond
te doen wat wijlen haar man had nagela
ten? Het staat niet beschreven, maar er is
slechts één verklaring mogelijk. Ook van
dit laatste restje horigheid moesten de
weduwe en de kinderen af, om bijvoor
beeld in een klooster te kunnen gaan. En
het schijnt dat Berta daarop haar zinnen
had gezet: dus wendde zij haar schreden
naar de in 1225 gestichte abdij voor Cis-
tercienser-nonnen aan de Hunnepe of
Schipbeek onder Bathmen, als het kloos
ter St. Maria ter Horst of ter Hunnepe
wijd en zijd en haar zeker van jongsaf be
kend.
Zo kwam haar vrijbrief onder de archief
stukken van dat klooster. En haar dochter
71