een bepaald altaar verbonden was. De naam Keppelman komt in de volgende eeuwen dikwijls voor, ook onder leden van de vroedschap. Luikse leien hadden de kerkmeesters blijkbaar over: in zo'n geval verkochten zij wel eens wat om anderen te gerieven. Hierna begint Johan Tast een tweede af deling van inkomsten met het opschrift: "Van der doeken als van averludene", wat wil zeggen: verdiend door het luiden van de klok bij begrafenissen. Vandaar het bekende opschrift op vele oude klok ken: defunctos of mortuos plango, "ik be ween de doden". In die dagen en tot Na poleons tijd toe, begroef men de doden in of rondom de kerk. Was de beschikbare ruimte vol, dan begon men weer van vo ren af aan de oude graven te ruimen, ter wijl de gevonden beenderen overge bracht werden naar het kernekei of kne kelhuis, dat, in de 16e eeuw tenminste, achter de kerk in de hoek tegen de sacris tie of gerfkamer stond. Het zal in de loop van acht eeuwen wel vele malen vol ge raakt zijn. In 1566 kreeg Johan, de dood graver, bevel het leeg te maken en er werd opgetekend, dat hij "51/2 dag de beenderen uit de kerneckel gevoerd en in (een hol gedeelte) van den stadsmuur had gevlegen" (gevlijd), omdat de ornamenten en koorkappen van de heren van het ka pittel (die aan de andere kant van de muur hingen) vanwege de vochtigheid die tussen de beenderen hangen bleef, verrotten." Er zijn dus in die buurt nog mooie vondsten mogelijk! Om in de kerk begraven te worden moest men, volgens een aantekening van 1376, broederschap kopen met het kapittel, wat 12 pond kostte. Een gedeelte van het kerkhof was met een muur omringd, was dus een afgesloten ruimte of claustrum. Wie daar begraven wilde worden moest 6 pond betaald hebben: voor de zo verkre gen gelden kocht men rentebrieven, waarvoor dan de heren van het kapittel hun overleden "broeders" jaarlijks her dachten (ad comparandum redditus pro memoria sua singulis annis facienda). Voor wie dat niet wilde of niet kon beta len, was er blijkbaar nog ruimte bulten de muren. Maar als men weet dat er in die tijd heel wat meer mensen vee hielden dan nu; dat het nog een eeuw duurde voor de magistraat een verbod uitvaar digde tegen het vrij laten rondlopen van varkens, en dat men toen nog niet aan hondenbelasting gedacht had - dan be grijpt men, dat het verlangen naar een rustplaats buiten de muren wel niet over matig groot zal zijn geweest. Behalve het kerkhof van de St. Walburg, had men er in die tijd nog twee: dat van de Nieuwstads- en van de Broederenkerk. Bedenkt men nu nog, dat er in die tijd geen waterleiding was; dat de mensen, ook daar rondom die kerkhoven, hun drinkwater haalden uit putten of regen bakken; dat er ook bij de meeste huizen nog beerputten onder het huis en een mestvaalt op het erf was; dat er stellig nog maar weinig straten bestraat waren en dat Zutphen een stad was met muren, wallen en poorten, waar de wind dus nooit eens flink kon doorstrijken - dan behoeft men niet te vragen, hoe het kwam dat de ge zondheidstoestand in onze oude veste dikwijls zeer veel te wensen overliet. Maar het jaar 1363 schijnt nogal draaglijk geweest te zijn in dat opzicht. Verliezen wij echter niet uit het oog, dat de bevol king van Zutphen in 1349/50 bijna tot op de helft zal teruggebracht zijn door "de zwarte dood" of "de dikke dood", zoals men in Zweden zei, die geheel West Europa geteisterd had en bijna de helft van het mensendom ten grave sleepte. De namen aan deze ziekte gegeven hebben natuurlijk betrekking op het uiterlijk van de lijken. Of het een vorm van Aziatische cholera geweest is? De kronieken zijn op dat stuk van zaken alle erg kort en spreken van een magna pestilentia quae inguinaria dicitur- ingewandspest - maar geven geen bijzonderheden over de verschijnse len of het meer of minder veelvuldig voor komen van de ziekte. Tot nog toe hebben wij nergens berichten aangetroffen over het aantal slachtoffers, dat ze hier te Zut phen gemaakt heeft. Maar het kan wel zijn, dat men er de tel bij kwijtraakte - en ook Zutphen is niet geheel uitgestorven. 69

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1996 | | pagina 23