hoogte was van de kwestie, hoe zo'n ge
bouw behoorde te zijn, zij, die meer van
de wereld hadden gezien, terwijl de arme
dorpers, boeren en vissers, die oorspron
kelijk deze streken bewoonden, daarmee
geheel onbekend waren. En waar onze
kanunniken in latere tijd durfden bewe
ren, dat hun college minstens een paar
eeuwen bestaan had, vóór Zutphen de
eer had tot een "stad" bevorderd te wor
den, geloven wij graag dat zij de plank
niet ver mis geslagen kunnen hebben.
Daar Zutphen nu stadsrechten kreeg in
1190, moet er al een kerk met kapittel be
staan hebben vóór het jaar duizend, en al
wat wij weten over de geschiedenis van
deze streken, maakt dat hoogst waar
schijnlijk.
Maar ook vóór de oprichting van het ka
pittel zal er wel al een kerkje gestaan
hebben op de plaats, waar nu de "grote"
staat. Immers de christelijke godsdienst is
in deze streken het eerst verkondigd door
St. Lebuïnus of Leafwin, die wij de apos
tel van Deventer zouden kunnen noemen
en die tussen 750 en 776 in die buurt ge
werkt heeft, waar hij in laatstgenoemd
jaar "an der colde" overleed; en vervol
gens door St. Ludger, die wij in 793 en
794 werkzaam vinden te Wichmond, die
de apostel van Münster worden zou (zie
hun levens, smakelijk en zonder overbo
dige geleerdheid beschreven door onze
oud-stadgenoot, de heer J. A. F. Kronen
burg, in Nederlands Heiligen in vroeger
Eeuwen).
Nu moet het spoedig duidelijk geworden
zijn dat Wichmond, toen aan de IJssel ge
legen, voor een hoofdkerk niet bijzonder
geschikt was. Immers de rivier kabbelde
daar haar oever, nog niet of onvoldoende
door dijken beschermd, voortdurend af,
zodat in volgende eeuwen ook de oude
kerk van dat dorp door de stroom ver
zwolgen is. Zutphen, die vluchtheuvel bij
hoog water, was daarvoor de aangewe
zen plaats.
Daar, waar Berkel en IJssel samenvloei
den, was waarschijnlijk de bevolking
dichter; daar woonden zeker al sinds de
dagen van Karei de Grote de bestuurders
van deze streken: de graven van Zutphen.
Daar stond hun "hof", die van een flinke
boerderij wel zo langzamerhand zal aan
gegroeid en verbouwd zijn tot een bas
tille in het klein. En toen die heren, waar
schijnlijk van Wichmond uit, ook voor
het christendom gewonnen waren, lag
het voor de hand dat daar, tegenover hun
burcht, de hoofdkerk verrijzen moest
voor hun gebied. En zij kwam er. Dat het
zo en niet anders gegaan is, blijkt uit de
toespelingen, die in onze oudste stukken
wijzen op een zekere betrekking tussen
Zutphen en Mimigernaford of Münster,
ook al wordt ons die verhouding niet in
alle opzichten duidelijk en al hebben wij
geen zekere gegevens betreffende de tijd,
waarop dit geschiedde.
En zo zal er dan eerst een houten bede
huis verrezen zijn onder leiding van de
Zutphense geestelijkheid, in die eerste tij
den voortdurend bijgestaan en geholpen
door de landsheer en zijn volk, toen nog
grotendeels bestaande uit lijfeigenen en
horigen, die men tot de arbeid opriep.
Toen de eerste houten kerk bij de toene
ming van het aantal gelovigen te klein en
te onaanzienlijk werd, toen de kerk een
kapittel- of collegiale kerk was geworden,
moest er natuurlijk, evenals elders, een
statiger, stenen gebouw verrijzen. Maar
toen zal het ook al spoedig gebleken zijn,
dat daartoe zelfs de fondsen van de
landsheer - die stellig al heel wat had af
gezonderd om het bestaan van dat kapit
tel te verzekeren - in de verste verte niet
toereikend waren. Immers, de stenen
moesten gebakken of ver weg, uit de Ei-
fel, aangevoerd worden (tuf). Men kon nu
niet meer volstaan met arbeiders, die
enigszins bijl en hamer konden hanteren,
maar had bekwame metselaars nodig.
Verder kon men geen ververs, beeldhou
wers en later ook glazenmakers missen:
het nieuwe gebouw moest toch behoor-
ijk worden ingericht. En al waren de prij
zen van alles toen zeer laag, het geld was
schaars en het bouwwerk, voor die da
gen, natuurlijk reusachtig. Nu mag men
gerust aannemen, dat het toen, evenmin
als later, aan gelovige zielen ontbroken
60