der stad zou komen, die ruimte veel te
smal zou blijken te zijn. Men was het er
dus al over eens dat de verbinding van
het station met de stad via de IJsselkade
en de Marspoortstraat zou gaan lopen.
Een aantal jaren voordat de staatsspoor
weg werd aangelegd, was er al sprake
van een aantal plannen van particuliere
zijde voor de aanleg van spoorwegen in
het noorden en oosten van ons land,
waarbij Zutphen niet werkeloos toekeek.
Zo gingen in februari 1856 twee afge
vaardigden van de Kamer van Koophan
del en Fabrieken naar een vergadering in
Zwolle, waar ook vertegenwoordigers
van Kamers van Koophandel uit Fries
land, Groningen, Drenthe, Overijssel,
Gelderland en Utrecht aanwezig waren.
F-let jaar daarop vroeg de gemeente
Deventer aan Zutphen gecommitteerden
te benoemen tot bevordering van de aan
leg van spoorwegen door de noordelijke
en oostelijke provincies. In de raadsver
gadering van 3 augustus 1857 werd deze
commissie benoemd.
Dit hield verband met een concessie -
aangevraagd door de heer E.J.H. Dull te
Almelo - voor aanleg van een spoorweg
in de noordelijke provincies, waarop een
adres volgt van een groepering in Gronin
gen aan de koning en de minister van
Binnenlandse Zaken, waarin nog het een
en ander werd toegevoegd aan de inmid
dels aan de heer Dull verleende voorlo
pige concessie.
21