Vóór vier uur liepen we al. Bijna alle bu ren met ons. Langs de hele route in de sneeuw stonden de Duitsers met hun groepjes al klaar, zij hadden het werk er even op zitten. Ze sloten aan en het werd een lange rij die over de kapotte, be sneeuwde weg strompelde, met rare ge vaartes, sleden, kinderwagens, allemaal volgepakt. De Duitsers duwden de ver meende achterblijvers of treuzelaars en vallenden in de rij. Het was al aardig donker toen de Pope in zicht kwam. Daar werden we voor de nacht naar toe ge bracht. Een afstand van ongeveer een kwartier, maar toen duurde het eeuwig. In het grote onderkelderde gebouw kon den we op het stro gaan zitten of liggen. Mijn ouders hoorden we met deze of gene praten, want mijn broer Jan was on vindbaar. Het groepje buren heeft in die kelder met elkaar afgesproken zoveel mo gelijk bij elkaar te blijven en elkaar te steunen. We waren met ongeveer 30 per sonen. Ik was 11 jaar, het vierde kind van ons gezin. Ik had een broer, Jan, van ruim 16 jaar die in de evacuatie-perikelen onvind baar verdween, een broer Gerard die 15 was en twee zusjes Truce van 13 en Ria van 7 jaar. Akelige bijkomstigheid van ons verblijf in de Popekelders was dat mijn vader, die zowel als chef van de Technische Bedrij ven, N.V. Pope, als ook Commandant Bedrijfsbrandweer, Luchtbescherming en Schuilkelders, het gebouw in meer dan 25 jaar op zijn duimpje had leren ken nen, nu met zijn gezin als vee werd bin- nengestuurd en dat we als gevangenen onder controle van de Grüne stonden. Bij de door de Wehrmacht gedwongen ontmanteling van het bedrijf in het najaar van 1944 was hij persoonlijk verantwoor delijk gesteld voor enige sabotage. Er waren naar schatting 500 a 600 perso nen. 's Nachts of 's avonds laat werd er door het Rode Kruis waterpap uitgedeeld, mijn moeder drong aan het vooral op te eten hoewel ze haar twijfels had over de voedingswaarde. Onze bagage, die ver zameld opgeborgen was in een van de andere kelders, werd bij toerbeurt door de mannen uit ons groepje bewaakt. Het bleek dat er ai werd gestolen. Uit het dagboekje van mijn vader: Met verlangen zagen we de nacht voor bijgaanopdat aan die toestand een einde zou komen. De lucht in de kelder was alles behalve fris te noemen door die op eenhoping van mensen. Het was de bedoeling dat wij de vol gende dag op stap zouden gaan, richting Geidern, ongeveer 25 km. We waren in gedeeld bij de 2e Marschgruppe, dat be tekende: de eerste dag Geidern, daarna Xanten en Rees en dan weer naar de Ne derlandse grens. Die over Duitsland voe rende route was noodzakelijk omdat op Nederlands gebied vanaf Mook richting Nijmegen noordwaarts geen verkeer meer mogelijk was. De uiteindelijke bestem ming zou het noorden zijn. Ik was in de oorlogsjaren met de trein niet verder ge weest dan Roermond, Nijmegen en Deurne. Ik vond het een beetje onzeker en spannend. Het had de dagen ervoor flink ge sneeuwd. Maar gewend als we waren aan beschietingen wisten we ook dat helder weer ons niet diende. Onderweg leek al les uitgestorven. Regelmatig zag je wat verschansingen bij geschut en de Ein- mannslöcher, die we wel kenden, langs de kant van de weg. £n dan die angst! Maar nu, we liepen in Duitsland. Daar waren toch alle bombardementen voor bedoeld geweest?! Onze angst werd nog versterkt toen ik hier en daar grote zwarte plekken van granaatinslagen in de sneeuw zag! In de stoet probeerden we elkaar niet kwijt te raken en soms zakte de angst wat. Een familie had de invalide moeder met een fauteuil op een soort handkar vastgebonden, iemand had een klein dressoir met kleine glazen schuifdeurtjes op latten gezet en schoof het als een

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1995 | | pagina 8