wen de eed af. Het aantal mannen was 35.000. De rechten en plichten waren voor beide geslachten gelijk. Ik betwijfel of de burge ressen zélf aan hun militaire verplichtin gen hebben voldaan. Vermoedelijk lieten zij zich door een man vertegenwoordi gen. Vrouwelijk gildeleden moesten overigens wel een harnas of geweer aanschaffen. Er waren maar weinig gildezusters bekend die zelf hun bedrijf hadden opgezet. Meestal waren het weduwen of dochters die het bedrijf van een man voortzetten. In de productiebedrijven komen we een aantal vrouwen tegen. In Zutphen waren steeds 3 tot 13 vrouwen als bakker werk zaam geweest. Een echt vrouwenberoep bleek dat van bierbrouwer. In het begin van de 1 7e eeuw was één op de vier brouwers een vrouw. Het is jammer dat het gildearchief niet vermeldt of er ook leermeisjes wer den toegelaten. Ook weten we niet zeker of er gildemeesteressen zijn geweest. Vrouwen konden dit beroep wel lang zelfstandig uitoefenen: vrouw Kreijenfen- ger, bijvoorbeeld, is bijna 50 jaar brouw- ster geweest. Uit de betaalde belasting kunnen we afle zen dat de bedrijven van vrouwen ook niet onderdoen voor die van hun manne lijke collega's. Over het tappersgilde is meer materiaal bewaard. De tapsters maakten over het algemeen een iets lagere omzet dan de tappers, maar het is zeker dat niet alleen armlastige vrouwen als tapster in hun le vensonderhoud voorzagen. Bij dit gilde moesten zowel meesteressen als leermeis jes zijn geweest, vooral omdat er ook on gehuwde vrouwen gildezuster konden worden. De gildezusters deelden niet mee in de beslissingsbevoegdheid van het gilde, zelfs niet toen een kwart van alle gildeleden bestond uit vrouwen. De textielsector was in Zutphen niet echt belangrijk en ook het aandeel van vrou wen in de textielgiIden was gering: slechts 15%. Meesteressen en leermeisjes kunnen we in de bronnen wel terugvin den. Aan het eind van de 18e eeuw had een aantal leden geprobeerd het aantal vrouwelijke leden en meesteressen te be perken, omdat er voor de mannen in deze sector al te weinig te verdienen viel. Dit is niet gelukt. Het kramersgilde, voor handelaren, stond zowel voor mannen als vrouwen open en het aantal vrouwelijke gildeleden was hoog. Met één vrouw op drie mannelijke gildeleden was ook een grote deelname aan de stedelijke economie van vrouwen aannemelijk. Volgens een 1 7e-eeuwse belastinglijst werden de 'kremersen' zelfs wat hoger in geschaald dan de gemiddelde Zutphense inwoners. Bij de maatschappij van wijnkopers, die sinds 1683 bestond naast het kramers- gilde, was in de statuten expliciet het dochtersrecht opgenomen. Twintig leden ondertekenden de regels, hierbij ook Da niël Spijk, namens zijn moeder. De wijn kopers waren een welgestelde groep. He laas ontbreekt ook hier weer voldoende bronnenmateriaal om het aantal wijn koopsters aan te geven. Opmerkelijk was dat de echtgenoot van een Zutphense koopvrouw juist wél aan sprakelijk was voor de door zijn vrouw gemaakte schulden. Ongehuwde vrou wen en weduwen die zelfstandig een be drijf uitoefenden kenden geen afwijkende rechtsregels; zij kregen dezelfde rechten en plichten als hun mannelijke collega's. De vroegste keuren spreken van 'man of vrouw die verkoopt', 'die knechts of mei den in dienst heeft' enzovoort. En hoe staat het met vrouwen in de echte mannenwereld van die tijd? Voor zover het archiefmateriaal informatie geeft, heeft in Zutphen geen vrouw als schoen maker gewerkt. De enige aanduiding die gevonden is, is dat vrouw Beumkes in 1790 een groot aantal schoengespen bij het smedengilde koopt. Maar dit hoeft geen bewijs te zijn voor het schoenmaak ster zijn. Terwijl in de 19e eeuw juist het maken van schoenen als een aardig 42

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1995 | | pagina 8