Jan Kreijenbroek In de raadsvergadering van september 1919 wordt voorgesteld een gedenkpen ning te laten slaan in goud, zilver en brons. Deze zal worden uitgereikt aan burgers die zich op een bijzondere ma nier verdienstelijk hebben gemaakt voor de stad. Zoals het een goede raad be taamt is hij verdeeld. De één vindt dat men z'n waardering niet moet uitspreken door het uitreiken van een penning. De raad moet zich daarmee in deze tijd niet bezighouden. Bovendien is er een kans dat de raad een andere waardering wil uitspreken dan het college. En wat dan? Een ander denkt dat de enige waarde ligt in de mogelijkheid voor de nabestaanden om in de overlijdensadvertentie te zetten: "Begiftigd met de gouden erepenning der stad Zutphen". Maar er zijn ook voorstan ders. Zij vinden het een aardige en "waardeerbare" gedachte dat grote en nuttige burgers van gemeentewege een uiterlijke blijk van waardering zullen ont vangen. Het voorstel wordt met 10 stem men voor en 7 tegen aangenomen. De toekenning van de gouden penning is voorbehouden aan de raad, de andere penningen aan het college van burge meester en wethouders. De penningen kosten in goud 250,-, in zilver 17,50 en in brons 5,-. Het stempel kost 100,-. In oktober 1919 wordt de eerste penning (zilver) toegekend aan jhr H.A.D. Coe- nen, die dan 25 jaar gemeenteontvanger is geweest. In mei 1926 behandelt de raad een brief van dr D. Bruins waarin deze zijn dank betuigt voor het toekennen van de ere penning. De burgemeester stelt voor het besluit tot toekenning in de notulen te vermelden. Hij ziet zich echter genood zaakt melding te maken van een geval van ernstige schending van vertrouwen. Eén van de leden van de raad heeft in een door hem geredigeerd weekblad melding gemaakt van dit besluit dat onder strikte geheimhouding aan de raadsleden was meegedeeld. Wanneer hij de persoon in kwestie hierop aanspreekt, zegt deze het verhaal van een derde te hebben ge hoord. Hij wil de naam van deze persoon niet noemen. De voorzitter besluit daarop aan het bewuste raadslid geen vertrouwe lijke informatie meer te verschaffen. De andere sprekers delen het standpunt van de voorzitter. Volgens het bewuste raads lid moet de voorzitter de schending van het vertrouwen maar eens bewijzen. Overigens blijft hij bij zijn weigering de naam van de bron te noemen. Aan het slot van zijn betoog biedt hij aan spijt te betuigen over de publikatie, mits de bur gemeester zijn beschuldiging van het schenden van vertrouwen intrekt. Deze gaat daar niet op in. In 1967 laat het college de raad weten dat het niet meer van deze tijd is om ere penningen toe te kennen in drie catego rieën. Het college stelt voor met ingang van 1 januari 1968 de erepenning alleen nog maar uit te reiken in zilver. Het al of niet toekennen blijft een aangelegenheid van het college. De raad zal van het be sluit op de hoogte worden gesteld via het seniorenconvent (de fractievoorzitters van de partijen die in de gemeenteraad zitting hebben). De laatste penning werd in januari 1971 uitgereikt aan mr A. Staring. In het over leg van de fractievoorzitters van juni 1972 werd besloten de erepenning hele maal niet meer toe te kennen. Voor de raadsleden bestond de mogelijkheid daar in de begrotingsvergaderingen op terug te komen. Dat is niet gebeurd. De erepenning is in de 53 jaar van zijn bestaan 90 keer uitgereikt: 6 keer in goud, 67 keer in zilver en 17 keer in brons. 45 De erepenning van de stad Zutphen

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1995 | | pagina 11