voltreffer in de voorgevel heeft gekregen. Maar enfin, wij zijn bevrijd. Op vrijdagmorgen keren we weer voor goed met alles naar huis. Dan zien mijn vrouw en ik elkaar aan als we thuis zijn. O, wat is de boel vernield. Maar toch zijn we nog gelukkig in al deze ellende. Wij en onze kinderen zijn gespaard gebleven. Goed en wel thuis, krijgen we bezoek van ds Gerritsen uit Wichmond. We zijn blij hem te zien en de dominee evenzo, dat hij ons gezond mocht aantreffen. Hoofdschuddend gaat hij met ons door het huis, ja zelfs uit de kelder haalt de do minee de handgranaten, die netjes tussen de bieten zijn gepakt. Als hij weg is komt ds Hartjes, de toen aanwezige hulppredi kant in Warnsveld. Ook hij staat even verwonderd te kijken hoe de Duitsers de boel vernield hebben. 's Middags krijgen we bezoek van twee Canadese officieren en een Belgische offi cier. Zij vragen mij of ik wat weet van enige telefooncellen. De Duitsers hadden hier namelijk een telefooncel gebouwd in de grond. En daar het hier wat laag is kwam hier steeds water in de kelder, zo dat hier elke dag een militair kwam om het water eruit te scheppen. Door deze gelegenheid praatte ik wel eens met hem en was ik te weten gekomen waar die cellen overal gebouwd waren. De Belgi sche officier vroeg mij of ik nog meer te lefooncellen wist. Ik vertelde hem van Eefde in een bos. Mijn zoon, die juist aankwam wist er ook van, en deze stapte met de heren in de auto om hen de weg te wijzen. Onder het vuur van de Duitsers kwamen ze daar. De cel werd opengebroken, en een Cana dese officier gaf mijn zoon een klap op de schouder met de woorden oké. Ze brachten hem netjes weer thuis, tevens een pakje sigaretten. In de tussentijd zie ik een kapitein van de Canadezen op de begraafplaats wande len. Ik ga naar hem toe en na veel drukte, praten en beweging heeft hij mij aan het verstand gebracht, dat ze komen met do den en waar of die begraven kunnen wor den. Ik bedenk mij even, dan geef ik hem toestemming om in klasse A te begraven. Ik stond in dit geval heel alleen, daar onze burgemeester met het andere perso neel misschien nog ondergedoken, mis schien pas terug was. Dan komt daar al een auto aan. Het ge reedschap brengen ze mee en dan gaan ze een rustplaats graven voor hun mede strijders die gevallen zijn. Daar komen ze al aandragen. Vijfstuks zijn in deze om geving gevallen, daar liggen ze op een rij tje, ze zijn geheel in dekens gewikkeld. Mijn gedachten staan hier even bij stil, deze mensen gaven voor onze vrijheid hun leven. Daar liggen ze nu. Niemand van hun familie tegenwoordig bij hun be grafenis. Zij hadden toch ook ouders, broers en zusters, ja misschien wel vrouw en kinderen of verloofde. Ginds in het verre westen weten ze nog niet eens dat ze dood zijn en nu worden ze dadelijk al begraven. Terwijl ik alleen daar zo bij sta, komt het in mijn gedachten. Zij vielen op het veld van eer, geen bloemetje bij hun begrafe nis. Dan kijk ik mijn huis in en zie daar het witte onschuld bloeien. Ja, als er anders niets is, dan dit mooie witte bloempje maar, en ik vraag aan de kapi tein of ik hen bloemen mag geven in hun graf. Dat vinden ze heel prachtig. Van die witte onschuld krijgen ze ieder een bosje op de borst, door mijzelf erop gelegd. Ik deed dit niet alleen voor mij, maar na mens de burgerij der gemeente. Bij en kele soldaten zie ik een traan, die ikzelf ook niet weerhouden kan, als ze zachtjes in hun graven worden neergelaten. Dan neemt de kapitein zijn bijbel en leest hieruit voor, daarna een gebed en de gra ven worden dichtgemaakt. Allen zijn stil, men kan zien aan hen dat ze lijden onder het gemis van hun kame raden. De zondag hierop volgend worden nog drie lijken gebracht door de Canadezen; zij worden begraven zoals die van vrij dag, zodat er hier acht begraven liggen die hun leven gaven voor onze vrijheid. 21

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1995 | | pagina 23