met de dank in ons hart aan God en dok ter Van Bork voor de bijzondere redding. Een ogenblik blijft het nog rustig, maar dan horen we weer granaten fluiten, maar nu gaan ze over ons heen; ze zijn be stemd voor een Duitse stelling, aan de overkant van de Rijksstraatweg, rondom de boerderij van Groot Graffel. Wij lopen al eens heel voorzichtig buiten en kijken om een hoekje of er nog geen Canadezen te zien zijn en wie kan de grote vreugde beschrijven die zich van ons meester maakt, als we bij Harmsen (C 75, Lees ten) Canadezen kunnen zien. Wij natuur lijk vlug naar onze vrouwen, om deze blijde tijding te vertellen. Terwijl we daar staan te vertellen, opeens een hevige ont ploffing. Wat er gebeurd is? Een granaat komt op ongeveer 25 meter van ons af door een boom, vreselijk is dit, alles is stof. Terwijl we naar schatting 100 meter van de paviljoens af zijn, is daarvan ongeveer 10 minuten niets te zien, vanwege stof en zand dat ronddwarrelt. Dan daalt de avond, die anders zo mild en vredig kan zijn, na een dag van spanning, maar deze avond en nacht, wat zal hij ons brengen? Zullen wij morgen vroeg elkaar nog le vend weerzien? Zo sta ik daar in gedach ten verzonken, totdat ik ineens opge schrikt wordt door een merel die hoog in een boom zijn lied laat horen, die tussen al dit oorlogsgedruis er mij aan herinnert mij niet te bezorgen voor de dag van morgen, maar het hoofd omhoog te hef fen en God te vertrouwen, dan zal 'alles rech kom'. Dan keert mijn rust weder en gaan we naar binnen. Een tijdje waren we binnen, toen hoor den we geweerschoten en machinege weervuur. Dit werd steeds feller, zodat we een partijtje matrassen voor het raam pakten en ons daarachter verscholen, laag op de grond. Dit ging zo een tijdje door, dan dichterbij, dan verderaf, tot op eens weer een vreselijke knal dicht in onze omgeving. Dit was een voltreffer, zoals we de volgende morgen zagen, midden in de keuken, die daar alles had vergruizeld. De nacht ging heel traag voorbij. Men hoorde maar steeds het flui ten van de granaten en geweerschoten. Eindelijk kwamen daar de eerste lichtstra len van een nieuwe morgen, de vijfde april. Het was buiten rustig geworden, maar doordat er deze nacht vreselijk geschoten is, had niemand de moed om ai eens bui ten te kijken. Ik tuurde door het raam op het binnen plein. Nog geen levend wezen te zien, ja toch, daar wijst al weer vlug een zuster van het ene paviljoen naar het andere. Nu is alles daar weer even doods, geen machinegeweervuur of geweerschoten worden meer gehoord. Zouden we vrij zijn? Zou deze vijfde april onze vrijheids dag zijn? De vogels buiten zetten deze dag wel fijn in, men kan ze binnen horen. Zouden we de deuren losrukken en ook naar buiten vliegen? Nee, nog niet doen, want daarbuiten is nog niemand te zien. Maar toch, ja, daar ginds komen een paar zusters aan, heel bedaard lopend. Kijk, daar zijn nog twee andere mensen bij. Wie zijn dat? Hé, wat een eigenaardige kleding. Druk pratend en lachend met de zusters komen ze na derbij. Kijk, de zusters roken ook een si garet. Dan - als uit één mond komt het: 'Dat zijn Canadezen! Wij zijn vrij!' Dan naar buiten en onze overzeese verlossers de hand gedrukt. We praten veel, maar verstaan niets dan oké. Nu gaan mijn zoon en ik naar huis. Op de weg is alles tanks en auto's. Wij komen bij huis, maar, o wat een wildernis. Tanks staan vlak tegen de muur van het huis aan, al les is opgegraven. Geweren en munitie liggen bezaaid over de grond. Wij treden binnen. Vreselijk, vreselijk is hier huis ge houden. Overal, in alle kamers, in de kelder, op de zolder liggen Canadezen te slapen. Even kijken we ook bij onze buurlui. Daar is het ook al net als bij ons thuis. Er is niets meer op de plaats. Dan keren we terug en zien dat buurman Aibers een 20

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1995 | | pagina 22