Deze komt terug met op de aan Haaze gerichte brief een kanttekening dat hij - Haaze - de toestand in Zutphen niet kan beoordelen maar dat Heinemann als commandant ter plaatse 'nach pflicht- gemassen Ermessen' moet handelen. Omdat Zutphen op dat moment al tot ge- vechtsgebied is verklaard, hoeft hij Haaze niet om een beslissing te vragen. Hij doet dit wel om - naar hij later verklaart - zich te oriënteren. Na ontvangst van het bericht uit Lochem besluit hij tot fusillering van de zoge naamde zware gevallen over te gaan. Dit mag hij doen omdat de Befehishaber der Sicherheitspolizei in der Niederlande een algemeen bevel heeft uitgevaardigd dat personen van wie bewezen is dat zij terroristen zijn, standrechtelijk doodge schoten kunnen worden indien plaatse lijke gevechten begonnen zijn dan wel dat er sprake is van 'drohende Orts- kampf. Na bestudering van de akten en verklarin gen komt hij tot de slotsom dat een 16-tal personen daarvoor in aanmerking komt. Bij nadere bestudering besluit hij vier per sonen - van wie de zaak niet goed is on derzocht - af te laten vallen. Tijdens zijn proces in december 1946 (hij wordt dan ter dood veroordeeld en het vonnis wordt ook voltrokken) wordt aan Heinemann gevraagd waarom hij de gevangenen niet naar elders heeft overgebracht in plaats van hen te doden. Naar zijn zeggen heeft hij dat niet gedaan omdat hij maar één auto ter beschikking heeft en slechts 15 liter benzine. Bovendien was er in de om liggende plaatsen aan de andere kant van de IJssel geen geschikte plaats om be doelde zware gevallen onder te brengen. Op 31 maart omstreeks 18.00 uur krijgen Wiebe, Roters, Bakkenes en Van Zanten van de SD Dienststelle Zutphen de mede deling dat ze om 20.00 uur met hem mee moeten naar het Huis van Bewaring. Daar maakt hij op het kantoor van de Duitse directeur Hamann een duplicaat van de lijst met namen van de personen die gefusilleerd zullen worden en geeft hij aan de directeur opdracht de volgende personen te laten halen: W van Benthem, H.J. Boxtart, B. Dijstra, A. Gerritsen, G. Hartogh, F.W.L. baron van Heemstra, H.J. Lammers, H.H. Lier, G. Hartogh, A.C. baron Oskam, D.J. Sonnenberg en H. Westhof. Beneden in de gang krijgen twee SD-ers opdracht de mannen twee aan twee met touwen te boeien. Met de andere twee neemt hij de lijst nog een keer door en komt tot de conclusie dat Dijstra en Westhof alsnog moeten afvallen. Hij heeft het plan om de gevangenen op de spoorbrug te fusilleren en ze daarna in het water te gooien omdat hij het niet wenselijk acht dat de plaatselijke politie de beschikking krijgt over de lichamen. Vervolgens krijgen de S.D. mensen de opdracht vier personen in een auto te la ten plaats nemen en daarmee naar de IJs- selkade te rijden. Hijzelf rijdt eerst nog de IJssel kade af op voor zijn motorfiets een geschikte plaats te vinden. Bij de Marspoortstraat geeft hij het bevel de gevangenen uit de auto te halen. Ze krijgen de opdracht in de richting van de rivier te lopen. De vier SD-ers lopen ach ter hen aan. Op een gegeven ogenblik roept hij halt waarop de gevangenen blij ven staan met de rug naar de SD-ers ge keerd. Kort daarop klinkt het commando 'Feuer' waarop een salvo uit de machi nepistolen van de vier mannen volgt. Nadat is gebleken dat de mannen dood zijn, geeft Heinemann opdracht de tou wen door te snijden en hen in de IJssel te gooien. Daarop gaan ze terug naar het Huis van Bewaring om de volgende vier personen op te halen. Die worden op dezelfde wijze omgebracht. Ten slotte gaan twee SD-ers terug om de laatste twee gevange nen op te halen; zij ondergaan dezelfde behandeling. Eén van de terechtgestelden W. van Bent hem is bij de schietpartij slechts licht ge wond geraakt aan de achterzijde van zijn lichaam, maar kan zich desondanks nog goed bewegen. Maar hij houdt zich dood. Als hij op de grond ligt worden de touwen doorgesneden. Voordat zij hem in het gooien trekken zij hem nog zijn laarzen uit. Volgens zijn verklaring is hij 15

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1995 | | pagina 17