Theodora J. Frijhoff-Elders Het is zaterdag 31 maart 1945. Zou nu eindelijk gebeuren waar we zo lang op gewacht, maar nooit aan getwijfeld had den - 'onze bevrijding'? Volgens berich ten van de Engelse zender waren de Ca nadezen op weg naar ons gebied. Er was de laatste tijd veel gepraat of er om Zut- phen gevochten zou worden. Gezien de ligging aan de IJssel - en als toegang naar het westen - hadden we bange voorge voelens. Het is Paaszaterdag. Ik was met Wim naar de kerk. Tijdens de dienst kwam Mientje ons ophalen, 'of we maar direct naar huis willen komen, want het wordt spannend.' Bij de voordeur stonden twee soldaten op wacht. Nu ja, soldaten, het waren jon gens van zeventien jaar met een groot ge weer, klaargestoomd om de oorlog in te gaan. Boven aangekomen was alles in rep en roer. De Duitsers hadden de kelders van de bank - wij woonden daarboven - gevorderd, de conciërge had zich daar geïnstalleerd en bij luchtalarm en wan neer het spannend werd, zouden wij daar ook heen gaan. Nu mochten wij er niet meer in. De Duitsers trokken er met wapens in en konden van daaruit op de Markt kijken en de Sprongstraat overzien. Wij mochten er we! boven blijven wonen, maar dat leek ons niet zo'n goed idee, wat kon er wel niet gebeuren als er gevochten zou wor den? Maar wat nu? Tante Jo kende een oude dame die alleen in de Frankensteeg woonde. Ze ging vragen of we daar mochten komen en dat was goed. We na men al onze dekens en kussens en wat we verder nog dachten nodig te hebben, mee en verhuisden naar de Frankensteeg. Daar was een grote keider. Er was een gat in de muur gehakt, zodat je in geval van nood van de ene kelder in de andere kon komen. Bij de buren lagen planken die we moch ten gebruiken. Er werd een vloertje van gemaakt. Daarop kwamen de gestikte de kens en de kussens en zo hadden we een bed waar we allemaal op konden liggen, om en om met hoofd en voeten. Die 'wij' waren oma, tante Jo, tante Mien met haar kinderen, Hennie (een onderduiker uit Amsterdam), Bram en Tinie (twee joodse kinderen), Wim en ik met kleine Wim van bijna drie jaar en nog een onderdui ker, Ab. Samen 18 personen. Voor onze gastvrouw werd haar eigen bed in de kel der gezet. Eerste Paasdag was nog vrij rustig, maar 's nachts werd er geschoten door de Ca nadezen. Dat ging met tussenpozen maar door. We hoorden de granaten inslaan en zeiden tegen elkaar 'Ze zijn nog een eind weg'. Overdag gingen we om beurten naar boven. Daar was een erker; je kon er tot op de Markt kijken. Naar buiten gaan was te gevaarlijk. Later mocht er niemand meer naar buiten en schoten de Duitsers op alles wat bewoog. Hierdoor zijn toen verschillende mensen gedood. Ons leven in de kelder ging zo goed mo gelijk verder. In die tijd waren er nog veel tonnetjes in plaats van de toiletten zoals wij die kennen. Zo ook bij ons. We had den een emmer in de hoek van de kelder staan voor onze 'nood'. Die gooiden we 's avonds leeg in de put voor onze deur. Iedere avond hoorden we een paar keer de putdeksel. Dat waren dan de buren. We zeiden dan tegen elkaar 'daar gaat er weer één'. De mensen van de gemeente konden de tonnetjes niet meer ophalen. De beschieting ging maar door. De stad werd door de Canadezen omsingeld. Dinsdag 3 april begonnen de ontpioffin- 12 Bevrijding 1945

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1995 | | pagina 14