te vinden dat bij het verwerven van het meesterschap betaald moest worden. Op merkelijk daarbij is dat daarin meestal een vrome component te vinden is: degene die een meesterij wilde opzetten diende een hoeveelheid was te schenken, be stemd voor de verlichting van het altaar van de patroonheilige van het gilde. In beide steden was het ook zo dat kinde ren van meesters korting kregen op dit en treegeld. Dat is niet van het begin af aan zo geweest. Ook hier is sprake van een schoksgewijze verandering. Aanvankelijk bestond zowel in Zutphen als in Zwolle slechts reductie van de nagelaten kinde ren van meesters die in het ambt wilden 11 Pas daarna ging dit ook gelden voor zo nen van nog levende meesters ,2. Ten aanzien van de toelating van vrou wen tot de gilden is de situatie in Zutphen veel duidelijker dan in Zwolle. In Zutphen is zeker al sedert het midden van de 15e eeuw sprake van vrouwen in de gilden. Niet dat dat altijd gemakkelijk en zonder weerstand ging. Zo dienden de mannelij ke leden van het kleermakersgilde in 1479 bij het stadsbestuur een klacht in over de vrouwen. Die zouden zogenaamd kinderen leren naaien maar in werkelijk heid zouden zij met te goedkope arbeids krachten werken. Men eiste, dat het stads bestuur daar iets aan ging doen13. De neergang in Zutphen maakte het waar schijnlijk nodig, dat ook de vrouwen gin gen werken, iets wat wellicht in Zwolle minder nodig was. De leden van de textielvervaardigende en -verwerkende ambachten leidden overi gens doorgaans een zeer sober, zo niet ar moedig bestaan. Het is dan ook bij deze gilden, dat ook in Zwolle - toen het ook daar in de 16e eeuw economisch slechter ging - sprake is van vrouwen '4. Gelukkig zijn er aanwijzingen, zowel in Zutphen als in Zwolle, dat er ook mogelijkheden waren voor vrouwen in lucratievere be roepen. Daarvan is het veel kapitaalver- gende brouwersambacht een goed voor beeld 15. In Zwolle kenden enkele gilden nog een aantal extra toelatingseisen van meer ethische aard. Het wollen- en linnenwe- versgilde verlangde bijvoorbeeld sedert 1479 dat men zich niet in het openbaar in overspel bevond 16. In 1583 werd boven dien geëist dat men uit een wettig huwe lijk geboren was '7. De bontwerkers wens ten in Zwolle sedert dat jaar dat men 'op recht', dus eerlijk, zaken zou doen '8. En wilde iemand lid worden van het Zwolse kleermakersgilde dan mocht hij krachtens een bepaling van 1576 geen schulden of boetes hebben of in opspraak zijn '9. Maar hoe fraai ethisch klinkend ook, het waren intussen natuurlijk wel even zovele pogin gen om barrières op te werpen tegen nog meer meesters in de betreffende gilden. Zij zouden immers, gezien de geldende leuze: 'ledereen evenveel', de spoeling in het gilde te dun kunnen maken. Opmer kelijk is dat we niets van deze meer ethisch getinte toelatingseisen lezen in de archiefbescheiden van de Zutphense gil den. Dit zal veroorzaakt zijn door de veel slechtere economische positie waarin Zutphen zich bevond. Het stadsbestuur van Zutphen deed juist alle mogelijke moeite om van buitenaf arbeidskrachten aan te trekken. Zo bood het Zutphense stadsbestuur in 1462 aan vreemde wol len- en linnenwevers gratis het burger recht aan. Ook over het verlies van het lidmaatschap valt in de Zutphense beschikbare bronnen niets te lezen. In Zwolle was het zo, dat in het reglement van het wollen- en linnen- weversgilde en in dat van het bontwer- kersgilde (beide uit 1538) daaromtrent wèl bepalingen staan. Wie als lid van het eerste gilde oneerlijk werkte, of dieven of hoeren in huis had, dan wel een jaar bui ten de stad had vertoefd en de jaarlijkse contributie niet had betaald, verloor het lidmaatschap20. Bij de bontwerkers ge beurde dit als men drie jaar lang zijn be roep niet had uitgeoefend 21Een wezen lijk deel van de taak van de gildebestuur- ders was het beoordelen van klachten van consumenten over de meesters en hun produkten. Geschillen tussen de leden on derling werden uiteraard ook door het be stuur van het betreffende gilde behandeld. Natuurlijk beheerde het gildebestuur ook 28

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1994 | | pagina 6