besturen ervoor om van tijd tot tijd bepa
lingen te treffen die te maken hadden met
handhaving van kwaliteit. De beweegre
denen daarvoor waren wisselend. Ener
zijds had de stedelijke regering tot taak
het algemeen welzijn te behartigen. Daar
onder dient men niet alleen het welbevin
den van de individuele burger te verstaan,
zodat deze geen bedorven of inferieure
produkten zou krijgen, maar ook de wel
vaart van de stad als zodanig. Met het oog
op de export dienden de gildeprodukten
dus van goede kwaliteit te zijn. Ander
zijds was er een machtspolitieke overwe
ging voor de magistraat om bepaalde
kwaliteitsvoorwaarden te stellen. Het gaf
het stadsbestuur immers een instrument in
handen om controle op de gilden uit te
oefenen in plaats van andersom. Iedere
keer, wanneer de gilden in politiek of mi
litair opzicht gevaarlijk voor de zittende
stedelijke overheid zouden kunnen wor
den had deze gelegenheid dergelijke aspi
raties van de kant van de gilden vóór te
zijn door de kwaliteitseisen ten aanzien
van de produkten iets aan te scherpen.
Begrijpelijkerwijs bemoeide het Zutphen-
se en Zwolse stadsbestuur zich eerst met
het brood, het volksvoedsel bij uitstek.
Omtrent de prijs en de kwaliteit van het
brood werden zowel in Zutphen als in
Zwolle tal van bepalingen getroffen 43.
Ook gebeurde dit ten aanzien van de be
reiding, samenstelling en prijs van haring,
bier en vlees: niet toevallig de eerste le
vensbehoeften 44. Naast de interne regels
werd ook deze externe regelgeving, naar
mate we verder in de tijd komen, steeds
verfijnder, steeds nauwkeuriger, maar
daardoor ook steeds strakker.
Het is duidelijk dat bij dit alles naast het
consumentenbelang ook een werkgele
genheidsaspect in het geding was. Kort
om: de indruk overheerst, dat de stadsbe
sturen iedere keer, wanneer zich een eco
nomische malaise voordeed of werkloos
heid dreigde, geneigd waren de helpende
hand te bieden door op exclusiviteit en
monopolie gerichte gildereglementen vast
te stellen. Tegelijkertijd vergrootte de ste
delijke regering dan echter haar greep op
de gilden door maatregelen in het alge
meen belang te laten opnemen.
Conclusie
Als conclusie kunnen we stellen dat de
oorsprong van de gilden, althans zeker
voor wat Zwolle betreft, gezocht moet
worden in religieuze broederschappen.
Waarschijnlijk vormden de beroepsgeno
ten ook in Zutphen oorspronkelijk een re
ligieuze broederschap. Er heeft hier echter
al vóór de schriftelijke overlevering een
splitsing plaats gevonden, zodat de broe
derschap enerzijds als zuiver godsdiensti
ge groepering is blijven voortbestaan. An
derzijds is er al heel vroeg een ambachts
gilde met de benodigde publiekrechtelijke
erkenning uit voortgekomen.
Het bijeenkomen van beroepsgenoten bij
het altaar van dezelfde schutspatroon zal
tot de vorming van deze broederschappen
hebben bijgedragen. Het is denkbaar dat
men er als eerste stap toe gekomen is de
instrumenten, die voor een individuele
beroepsbeoefenaar te duur, maar wel no
dig waren om tot een goed produkt te ko
men, in een godsdienstig bepaalde co-
operatie gemeenschappelijk ging exploite
ren. Zo zouden zich stapje voor stapje de
ambachtsgilden hebben kunnen ontwik
kelen.
De broederschappen moesten zich om
hun status een officieel tintje te geven wel
wenden tot de stedelijke overheid. Zij zul
len dit vooral gedaan hebben in voor hen
moeilijke tijden om zich tegen nieuwko
mers en produkten van elders te bescher
men.
Kortom: door de vrij intensieve onderlinge
contacten binnen deze privaatrechtelijke
verenigingen ontstond in tijden van crisis
het gezamenlijke verlangen naar beroeps-
beschermende maatregelen in publiek
rechtelijk verband.
Het stadsbestuur kwam bij een dergelijk
verzoek tot erkenning en regelgeving
steeds weer voor een dilemma te staan.
Enerzijds immers zal de stadsregering ge
neigd zijn geweest hierop in te gaan. Het
betekende voor het stadsbestuur meer
greep op het economische leven in de ei
gen stad en dus meer macht. Anderzijds
32