dat het de leprozen niet was toegestaan samen met de gezonde mensen de mis te horen. De leprozenkapel was de plaats waar ze hun zonden konden belijden en boete konden doen. Anderzijds had God hen uitverkoren en geslagen met lepra als een soort 'Vagevuur op aarde", zodat bij hun dood de hemel wachtte. Deze spe ciale relatie met God benadrukte boven dien hun rol van middelaars tussen God en de rest van de samenleving. De kapel was dus tegelijkertijd een bedehuis voor berouwvolle zondaars én een plek voor uitverkorenen. De lepreuze bedelaars: verwerpelijke be driegers én eerlijke armen Tot nu toe werden de bijzonderheden die de maatschappelijke positie van leprozen karakteriseerden vooral verklaard met een beroep op de middeleeuwse opvattingen over lepra. Natuurlijk zag de middel eeuwse en vroeg-moderne mens zich ook geconfronteerd met andere - vaak belang rijker - maatschappelijke problemen die om een stellingname of antwoord vroe gen. De definiëring van deze problemen kon relevantie hebben voor de beeldvor ming over leprozen en in die gevallen hadden de geformuleerde oplossingen ook voor hen repercussies. Op deze wijze kon het beeld van de leproos verder wor den gecompliceerd en is kennis van ei gentijdse denkbeelden over lepra alleen niet voldoende om de houding tegenover leprozen te verklaren. Om dit te verduide lijken wordt ten slotte nog kort aandacht besteed aan de ontwikkeling van het pro bleem van de bedelarij en het vagebon disme in de late middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd. Reeds een archiefstuk van 1441 maakt melding van leprozen die in Zutphen voor de Sint Walburgskerk plegen te bedelen.33 Een burger van Zutphen schonk in dat jaar aan de kerkmeesters van de kapittel kerk een rente, waarvoor dezen eens per jaar aan de bedelende leprozen een mand kolen zouden verstrekken. Deze toedeling bestond ook nog gedurende het grootste deel van de 16e eeuw en kwam toen vol ledig ten goede aan de leprozen op "de Worf".34 In de 16e eeuw bood het kerkhof van de Sint Walburgskerk bovendien plaats aan een klein bouwsel, bestemd voor uitdelingen aan de leprozen.3S) Deze uitdeling van aalmoezen zal in verband hebben gestaan met het bedelen door le prozen in de stad, dat hun blijkens een huisreglement uit die tijd uitdrukkelijk werd toegestaan. Al deze voorbeelden lij ken erop te wijzen dat het bedel recht van leprozen onomstreden was en dat de be- delpraktijk niet onmogelijk werd gemaakt door regelgeving gericht op segregatie. Toch was dit veel minder vanzelfsprekend dan wellicht lijkt. Met name gedurende de 16e eeuw werd bedelen in het alge meen ter discussie gesteld. In de praktijk leidde dit onder andere tot repressieve overheidsmaatregelen tegen bedelarij en vagebondisme. Dit had ook consequen ties voor de bedelpraktijk van de lepro zen. Ten grondslag aan deze nieuwe re pressieve houding lag een gewijzigd beeld van de arme, zoals dat sinds de 13e eeuw vorm had gekregen.36 Niet langer werd armoede zonder meer positief ge waardeerd, maar met name in de 15e en 16e eeuw ging men steeds nadrukkelijker onderscheid maken tussen "goede" en "slechte" armen en tussen "vreemde" be delaars en bedelaars uit de eigen plaats of streek. "Goede" armen waren deugdzame personen die wilden werken, maar buiten hun schuld - bij voorbeeld door ouder dom of invaliditeit - daartoe niet langer in staat waren. Ze hadden recht op onder steuning en mochten eventueel met toe stemming van de overheid bedelen. "Slechte" armen waren werkschuw. Ze waren gezond, maar desondanks lui en werkonwillig. De groep van de "slechte" armen viel grotendeels samen met groep "vreemde" bedelaars. In de ogen van de stedelijke burgerij belichaamden ze alles wat deze verafschuwde. In de optiek van de stedelingen zou het gaan om criminele en gezagsloze zwervers. Ze waren lui, losbandig, gewelddadig, vuil en onkuis. Men betitelde hen doorgaans als "leeglo pers" en "vagebonden". Ook aan de ste- 7

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1994 | | pagina 9