king te stellen. Op het door de
gravin geschonken complex
bouwden de dominicanen een
kloosterkerk die tot op de dag
van vandaag het stadsbeeld
mede is blijven bepalen: de
Broederenkerk.
Naast dit pronkstuk van zuivere
gotiek verrezen in de loop van
de tijd nog vele andere gebou
wen in de directe omgeving van
de kerk die onderdeel uit maak
ten van het klooster: een dormi
torium of slaapzaal, een referto-
rium of eetzaal, een badhuis,
een brouwerij, stallen, een ros
molen en uiteraard een kerkhof.
Het gehele complex omvatte in
de 15e eeuw niet minder dan
een derde van de totale omvang
van de Barlheze.
Het klooster was waarschijnlijk
omgeven door een muur met di
verse toegangspoorten. Dat valt
althans waar te nemen op kaar
ten zoals die van Jacob van
Deventer 1561), Nicolaes
van Geelkercken (1639) en
Frans de Wit (1698). Maar ook
uit 15e eeuwse bronnen blijkt
dat het klooster een naar buiten
toe gesloten geheel was. 's
Avonds werd de poort gesloten.
De broeders mochten niet bui
ten het klooster overnachten, en
de meeste vertrekken waren
voor derden verboden terrein.
Overdag trokken de predikheren
door de stad om te bedelen. Zij
waren mendicanten, bedelmon
niken en voorzagen zo in hun le
vensonderhoud. Maar zij moch
ten niet alleen in Zutphen met
hun nap rondgaan. Sedert hun
vestiging in de stad aan het eind
van 13e eeuw waren zij gewoon
tot in de verre omgeving bede
lend rond te trekken. Het gebied
waarbinnen de broeders zich
mochten ophouden heette een
termijn. De Zutphense termijn
strekte zich uit van Harderwijk
tot aan Westfalen. Overnachten
konden de predikheren dan in
zogenaamde termijnhuizen, die
zich in verschillende steden bin
nen de termijn bevonden. Zo
konden de Zutphense predikhe
ren beschikken over termijnhui
zen in ondermeer Harderwijk,
Deventer, Doesburg, Oldenzaal,
Kampen, Noordhorn, Nienburg
en Holtwick. Behalve inkomsten
uit bedelpraktijken konden de
broeders ook steevast rekenen
op bijdragen van het stadsbe
stuur. Bij vele gelegenheden ont
ving het klooster schenkingen in
de vorm van wijn als begeleiding
van maaltijden. Zo ontving men
jaarlijks op bepaalde feestdagen
een aantal kwarten wijn, of bij
processies of wanneer er hoog
bezoek was, zoals in 1457. In
dat jaar bezocht de hoogste au
toriteit van de predikheren, de
generaal van de orde, het kloos
ter in Zutphen.
De relatie tussen de predikheren
en de stad was niet altijd zonder
problemen. Integendeel. Zoals
we gezien hebben bestond er
sedert het begin een moeizame
verhouding met het kapittel.
Maar er waren nog meer inwo
ners van de stad die hun beden
kingen hadden bij het werk van
de broeders. In toenemende
mate waren er klachten te horen
over hun gedrag. Overigens was
dit een fenomeen dat op veel
ruimere schaal in West-Europa
valt waar te nemen. De roep om
hervorming van de geestelijk
heid in het algemeen en de
kloosters in het bijzonder werd
luider en luider. Deze hervor
mingsbewegingen richtten zich
vooral op het bestrijden van de
puissante rijkdom van bepaalde
kloosters en het tegengaan van
de verslapping van de oorspron
kelijke tucht en discipline.
Op 20 oktober 1454 verzochten
proost, deken en kapittel van
St Walburg, hertog Arnold van
Gelre en het Zutphense stadsbe
stuur aan de paus om een nieuw
klooster te mogen stichten net
buiten de stad. Het zou een
klooster van franciscanen moe
ten worden, deeluitmakend van
de hervormingsbeweging der
observanten. Men hoopte dat er
een zuiverende werking zou uit
gaan van dit op te richten kloos
ter. Op 23 december 1455