van) de begijnhuizen vallen. In het jaar 1447., na het overlijden van pater Hendrik van Heus- den, ging het Heer Hen drikshuis over naar de francis caanse derde orde. Het Adamanshuis heeft deze stap niet gemaakt. Voor Isendoorn is geen persone le band bekend met de Moder ne Devoten, maar de stichting van dit convent, waarover een koopakte uit het jaar 1408 mel ding maakt als 'gemeenre suste- ren5, die naast de Nieuwstads- poort wonen, is zeer zeker door hun denkbeelden geïnspireerd. Reeds in een vroeg stadium., na melijk vóór of in het jaar 1413 zijn de zusters, waaronder de stichteres van het convent, Jo hanna, de weduwe van Herbert van Isendoorn, en haar dochter, tertiarissen geworden. De zusters in de verschillende conventen leidden een sober en werkzaam leven, waarbij vooral werkzaamheden als spinnen, weven, verstelwerk, tuinarbeid in de conventshof, het verzorgen van zieken en inwonende com mensalen of proveniers verricht werden. Evenals in de reguliere kloosters besteedden zij veel tijd aan het doen van gebeden, het horen van de mis en het zingen van de getijden. Voor hun reli gieuze plichten hadden de zus ter van het Adamanshuis, het Heer Hendrikshuis en Isen doorn zelfs de beschikking over eigen kapellen, respectievelijk gewijd aan de heiligen Agnes, Catharina en Maria Magdalena, en over eigen biechtvaders. De kleding in de verschillende hui zen zal weinig van elkaar ver schild hebben. In het algemeen grijze of zwarte overkleding, wit te linnen hoofddoeken, eenvou dige schoenen en een wijde, donkere kapmantel. Overdaad, gekleurde kleding en sieraden waren voor de zusters uit den boze. Reeds in 1373 blijkt het Spittaal voornamelijk bewoond te wor den door de dochters van de stadsbestuurders. Ook in de an dere conventen zijn zij, zij het minder prominent, vertegen woordigd. Adellijke zusters vin den we, naast een klein aantal in het Adamanshuis, voornamelijk in Isendoorn. De 'jonferen5 uit de lagere sociale klassen traden gewoonlijk in in zusterhuizen van het Gemene Leven. Meestal vond de intrede in een convent plaats uit religieuze gronden, hoewel, zeker voor het Spittaal en het Rondeel, ook sociale fac toren een rol konden spelen. Rond het jaar 1500 woonden in de zes conventen tussen de 180 en 190 zusters. Als we dit afzet ten tegen de bevolking van Zut- phen, die in deze periode op 3.500 inwoners wordt geschat, dan betekent dit dat meer dan 10% van de Zutphense vrouwe lijke bevolking uit conventszus- ters bestond. Tot het eerste kwart van de 16e eeuw nam de welvaart van de conventen ge stadig toe. Nadien trad een ster ke terugval op. De aankopen van grond en renten liepen sterk terug en zelfs werden renten in gelost en grondstukken verkocht om aan contant geld te komen. De animo voor het conventsle ven nam af, hetgeen duidelijk merkbaar is aan het sterk terug lopende aantal intredingen en het groeiende aantal uittredin gen. De oorlogshandelingen, die de stad Zutphen vanaf 1572 teisterden versnelden het einde van de vrouwenconventen in Zutphen. Vooral tijdens de tweede Spaanse bezetting (1583-1591) leefden de zusters in de conventen in armoedige omstandigheden. Eén voor één werden de huizen gesloten. In 1582 het Oude Convent en in 1596 het Rondeel. De andere huizen hielden het nog vol tot in de 17e eeuw, maar met de dood van Anna Boshoff, de laatste zuster in het Spittaal, kwam er in het jaar 1626 een einde aan 375 jaar geestelijke instellingen voor vrouwen in Zutphen.

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1993 | | pagina 10