woond, leeg staat. Dat blijft zo
tot december 1734.
Intussen heeft ds Johannes
Kloekhoff de gemeente gediend,
maar ook hij is niet terugge
keerd in het kerkhuis. Zijn op
volger, ds Joannes Törner, die
in september 1733 van Medem-
blik naar Zutphen komt, doet
dat evenmin. Hij stelt in de ker-
keraadsvergadering van 21 de
cember 1734 wel voor 'voor een
redelijken prijs een goet en wel
gemaakt orgel voor onze kerke
te bekomen'.5 De grote kerke-
raad (zittende leden van de ker-
keraad met oud-kerkeraadsle-
den) dient hier echter een
laatste woord over te zeggen.
Besloten wordt zelfs dat de zit
tende kerkeraadsleden net zo
lang in functie zullen blijven tot
het orgel geplaatst is, hetgeen
'met Godts hulpe geen maandt
zal duuren.'
Zes dagen later, net na de kerst
dagen, komt de grote kerkeraad
bijeen. Niet de aanschaf van het
orgel is het struikelblok maar
het jaarlijks onderhoud ervan. In
andere plaatsen kent men een
'contributie voor stoelen en
banken', het zou dienstig zijn
deze heffing voor de meest be
langrijke lidmaten in te stellen.
Met algemene stemmen wordt
goedgekeurd ook in Zutphen
stoelen- en bankengeld te hef
fen. De heffing is echter niet
verplicht, maar is 'uit vrijwillige
geneegentheit zonder eenige
drangreedenen Zo kan het
orgel aangeschaft worden. Men
betaalt er ƒ350,- voor. Op 9 ja
nuari 1735 wordt het 's middags
in een plechtige kerkdienst in
gebruik genomen. Het orgel
wordt ingewijd 'ten Godtsdien-
stigen gebruik met eene plechti
ge kerkrede uit Psalm 100 vers
2, Dient den Heere met vreugde;
komt voor zijn aangezicht met
vrolijk geluit.9 Er is grote belang
stelling voor deze feestelijke
dienst, vertegenwoordigers van
de magistraat en 'veele andere
voorname personen nevens eene
ontelbare menigte van allerley
menschen die de kerke zo wel
boven als beneeden ten eenen
maal vervulden
Het is het eerste orgel, en de
predikant besteedt er bijzondere
aandacht aan. In één zin samen
gevat in de notulen: 'In welke
kerkrede vertoont wierdt: De
geestelijke zielen - vreugde der
Godtvruchtigen, saamgepaart
met het geöorlooft gebruik van
stemmen en speeltuigen in hun
ne Godtgewijde vergaderingen.'
Woorden van dank zijn er voor
het stadsbestuur en voor ande
ren die hebben bijgedragen aan
het orgel, dat omschreven wordt
als een kerkjuweel.
Het orgel is op 15 januari 1735
al betaald. De heer Wolter Rein-
ders ontvangt het geld. Het is
niet duidelijk of deze fungeert
als tussenpersoon of als orgel
bouwer.
Als eerste organist treedt Johan
Jacob Mende aan, pauker onder
het regiment cavallerie van de
overste Haarsolte. Hoewel Men
de het orgel op basis van vrijwil
ligheid wil bespelen en geen ver
goeding verlangt, zolang zijn
onderdeel hier gelegen blijft, be
sluit de kerkeraad hem elk kwar
taal een gouden dukaat te geven
als tegenprestatie. In mei van
dat jaar vertrekt het regiment
van Mende echter uit de stad.
De kerkeraad is erg gelukkig
met het feit dat de organist elke
zondag terug wil komen. De be
loning wordt nu omgezet in tien
gulden per kwartaal. Coenraad
Smit wordt de eerste orgeltrap
per, zoon van organist Johannes
Coenraad Smit. Laatstgenoem
de is opvolger van Nicolaus
Roeser, ook in dienst van het
garnizoen, pauker Mende had al
eerder afgehaakt. De jonge Smit
krijgt voor dit werk elk kwartaal
één gulden en tien stuivers.
In de rekeningen zijn af en toe
aantekeningen te vinden over
gemaakte onkosten voor het or
gel. Het 'juweel' kan niet lang
als zodanig het kerkgebouw ge
sierd hebben, regelmatig zijn er
klachten. Vrij gauw wordt ern-
6