Anette C.J. Hage-de Lange De stadsrechtverlening tussen 1191 en 1196 hield ondermeer in dat Zutphen een eigen rechts kring werd. Twaalf schepenen moesten de stad besturen en hadden de rechterlijke macht. De voorzitter van de schepen bank, de schout of 'villicus', was een stadsfunctionaris, die de graaf vertegenwoordigde. Het is mogelijk dat bij de stadsrecht verlening tevens een stadsrich- ter, een 'iudex civitatis' was aan gesteld. In Zutphen zetelde nog een schout, de 'scultetus', die recht sprak over het schoutambt Zutphen, een gebied buiten de stad. Binnen de stad behandelde hij tevens de vreemdelingenza ken. In de loop van de dertiende eeuw ging het stadsgerecht over op een ander systeem: elke twee maanden werden twee schepe nen aangesteld tot 'richter in der tijd'. Gedurende het zittingsjaar was dus elke schepen gedurende twee maanden richter. Zij wer den de ambtsopvolgers van de grafelijke villicus en de iudex ci vitatis, en dus de voorzitters van de schepenbank. Zij velden ech ter de vonnissen niet: dat was aan de andere schepenen die ter rechtszitting verschenen. Rechtspreken was geen wille keur. De op te leggen straffen waren beschreven in het Kon- dichboek. In dit boek stonden de stadswetten. Elk jaar op 22 februari, wanneer de schepenen gekozen waren, werden deze geschreven regels afgekondigd. Het 14e eeuwse Zutphense Kondichboek begint met de regels over het vechten: 'wye vechtet met vuusten to sla- ne die sal gelden der stat 2 pond'. Twee pond was voor een timmerman een weekloon. Het dragen van een 'stekemesse' of iemand voor leugenaar of 'scale' uitmaken kostte ook twee pond. Het mishandelen van iemand in zijn eigen huis werd zwaarder gestraft: dit kostte 20 pond.1 Zodra een handeling bedreigend was voor de veiligheid van de stad en haar inwoners werd er zwaar gestraft. Verbanning en verlies van de burgerrechten maakten iemand vogelvrij Gerechtsdienaren De verslaglegging was in handen van de 'statsscriver' of secreta ris. Samen met de ondersecreta- ris nam hij beurtelings de raad- of schepenkamer en de kansela rij waar. De 'gerechtsdeurwaar ders' uit die tijd waren de 'roe dedragers', genoemd naar de notenhouten roede of staf met zilverbeslag, die zij bij verschei dene gelegenheden droegen. Binnen de gerechtskamer had den zij ook een ordetaak, waar door zij ook wel kamerdienaren werden genoemd. De 'pander' beheerde de voor het gerecht gepasseerde akten van panding (beslaglegging)De pander was meestal ook cipier of kastelein. In 1603 kreeg de pander op kosten van de stad de beschikking over de 'calenka- mer', een gevangenis binnen het raadhuis en een huisje ernaast. Zo was de permanente bewa king van gedetineerden en het stadhuis gewaarborgd. Verdach ten konden in voorarrest zitten. Een veroordeelde kon gevange nisstraf krijgen. De straf op wa ter en brood werd in die tijd let terlijk opgevat, bovendien was deze straf vaak op eigen kosten. Daarnaast werden ook de boden tot de lagere gerechtsdienaren gerekend.2 Vrijwillige, civiele en criminele rechtspraak De meeste vonnissen die de schepenbank velde, hadden be trekking op de vrijwillige recht spraak. Dit is te vergelijken met wat wij tegenwoordig bij een no taris regelen: huwelijkse voor waarden, testamenten, koop en verkoop van onroerend goed. Maar ook zaken die nu minder bekend zijn, zoals morgengaven. De huwelijksgiften van de brui degom aan de bruid op de mor- 13 Een stad van Justitie ende goede Politie

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1993 | | pagina 15