Vooral na het wegkwijnen van
de handel in Dorestad - vanaf
het midden van de negende
eeuw - opereerden de konink
lijke en bisschoppelijke handela
ren steeds meer in andere han
delsplaatsen als Deventer en
Tiel.4 Deventer werd zelfs een
toevluchtsoord van de Utrechtse
bisschop na herhaalde invallen
van de Noormannen.
Over de interne lay-out van de
nederzetting te Zutphen anno
850 weten we uiteraard nog
niets. Wel ben ik geneigd om de
bewoningsdichtheid langs de
Lange Hofstraat, haaks op de
IJssel, te zoeken. De opgraving
Kolenstraat 15 (achter de Lange
Hofstraat) leverde aanzienlijk
meer Karolingisch materiaal op
dan de lager gelegen terreinen
bij de Bakkerstraat aan de IJssel.
Helaas is er nog geen mogelijk
heid tot onderzoek in de Lange
Hofstraat geweest. Verder is de
oorspronkelijke IJsseloever aan
de zuidkant van de nederzetting
in de Late Middeleeuwen sterk
door erosie aangetast.5 Een
(groot) deel van de oeverneder
zetting kan dus reeds zijn weg
gespoeld.
De houten hallen op het
5 s-Gravenhof
Aan het einde van de Lange
Hofstraat, op het 's-Gravenhof,
lag de hof van de graven van
Zutphen. Dit gravengeslacht en
hun "oppidum" Zutphen wor
den in de historische bronnen in
de elfde en twaalfde eeuw her
haaldelijk genoemd. Historici
namen tot voor kort aan dat de
nederzetting rond 1050 zou zijn
ontstaan/gesticht onder/door
deze graven, aangezien oudere
bronnen aangaande de plaats
naam ontbraken.6 Dit beeld, zo
moge duidelijk zijn, is dankzij
de recente archeologische bevin
dingen drastisch gewijzigd. De
nederzetting zal een andere
naam hebben gehad.7 De moge
lijke reden voor de naamsveran
dering komt nog ter sprake.
In 1946 werd onder supervisie
van Van Giffen en onder leiding
van Renaud een grote opgraving
verricht op dit markante plein
voor de St. Walburgiskerk. Er
werd een grote tufstenen palts
ontdekt van 31 x 10 m met een
torenachtige uitbouw aan de
noordzijde.8 Het paltsgebouw
glazuur" werd gevonden, aldus
Renaud. Gezien de slechte ma
nier waarop vondsten verzameld
en op tekening gezet zijn én het
feit dat de opgraving met oner
varen loonarbeiders geschiedde,
heb ik de indruk dat de rode te
gel aan een verkeerd spoor is
toegeschreven. Rondom het be
wuste spoor zijn op de tekening
vele verstoringen te zien waar de
tegel uit afkomstig zou kunnen
zijn. Rode tegels met loodgla-
zuur komen in Zutphen op zijn
vroegst in de dertiende eeuw
voor. De palts zou daardoor een
dertiende eeuws archaïsch Ro
maans tufstenen gebouw zijn in
een reeds bakstenen stad. Neen,
ik denk dat we ons niet door de
rode tegel van Renaud en Bitter
moeten laten afleiden. De palts
moet mijns inziens in de late elf
de of eerste helft twaalfde eeuw
gedateerd worden. De gelijkenis
met paltscomplexen uit dezelfde
periode is te opvallend. Ook de
bisschopshof te Deventer da-
vertoont opvallend veel overeen- teert uit deze periode.11 Boven
komsten met paltsgebouwen in
het Saksische gebied elfde
dien is Zutphen vanaf het eind
van de twaalfde eeuw geen vaste
twaalfde eeuw) en het Scandina- residentie meer van de Gelderse
vische gebied twaalfde-dertien- graven. Zutphen krijgt dan
stadsrechten. Als bouwheren die
de eeuw).9 Bij een herziening
van de opgravingsresultaten da
teerde Bitter het gebouw in de
twaalfde eeuw of later10 omdat
in een door de palts oversneden
spoor "een rode tegel met lood-
wel in Zutphen resideren dienen
zich aan: Otto I de Rijke (1064
1113), zijn zoon Hendrik van
Zutphen (1113-1121?) of wel
licht Hendrik I van Gelre en
3