der de provinciale waterstaathuishouding en opteert hij voor bemoeienis van
het Rijk met dit voor Zutphen nog zo belangrijke vaarwater. In 1862 stelt hij
alles in het werk om voor de bouw van een vaste IJsselbrug in Zutphen een pro
vinciale subsidie te verkrijgen ten bedrage van20.000. Ondanks een akkoord
verklaring van Gedeputeerde Staten weet hij het verzet in de Statenvergadering
niet te breken.
Het jaar 1866 betekent het einde van zijn werkzaamheden als Statenlid in
Arnhem, omdat hij dan geroepen wordt het liberale geluid in Den Haag te laten
weerklinken. Te vermelden valt nog dat van 1853 tot 1856 sprake is geweest van
een onderbreking van zijn Statenperiode. In 1853 verliest Dam na herstemming
zijn zetel aan mr M. J. van Löben Seis, vooraanstaand conservatief en Dams
grote tegenspeler in Zutphen. De Aprilbeweging in den lande zal niet vreemd
geweest zijn aan deze wisseling van de wacht. Maar drie jaar later zal hij zijn
plaats heroveren, dankzij het uittreden van zijn liberale geestverwant
G. J. Roosegaarde.
Inmiddels is Jacob Dam al lang op plaatselijk niveau actief geworden. In
1851, het jaar waarin de Gemeentewet van Thorbecke van kracht wordt, vindt
zijn verkiezing tot lid van de gemeenteraad plaats. Het aantal raadszetels blijft
op 15, het aantal wethouders op 2 gehandhaafd. Deze raad is, zeker vóór 1851,
te beschouwen als een door de oude regentenfamilies beheerst college, waarin
weinig krachtige initiatieven ontplooid worden om Zutphen - in de eerste helft
van de 19de eeuw toch één van de snelst groeiende gemeenten in Nederland
omhoog te stuwen 'in de vaart der volkeren'. Het karakter van Zutphen
- rond 1850 uitgegroeid tot een stad met 12.500 inwoners - is overwegend
agrarisch, waarnaast de in de stad aanwezige industriële bedrijven zich voorna
melijk toelegden op de verwerking van agrarische produkten. Tevens vervult
de stad dan een functie als typische 'marktenstad'. Onder de van oudsher in
vloedrijke families bestond geen behoefte aan dit beeld te tornen. Bij de sinds
1851 tot het stadsbestuur toegetreden nieuwkomers ze waren merendeels van
de industriële en commerciële sector - was de animo daartoe veel groter, maar
de mogelijkheden om een dergelijke ontwikkeling te realiseren waren aanvan
kelijk beperkt. Zutphen was namelijk gehandicapt door de aanwezigheid van
een uitgebreid vestingstelsel, en zo lang dit in stand gehouden werd, ontbrak
de mogelijkheid tot de hoogst noodzakelijke reconstructie van het stedelijk
centrum - op een totaal van 97 hectare werd 50 hectare in beslag genomen
door de vestingwerken - en aansluiting daarop van elders, dus buiten de stad
in gebruik te nemen gronden. Tot 1861 - met een onderbreking van 1853 tot
1855 (een uitvloeisel van zijn niet herkozen zijn als Statenlid?) heeft Jacob Dam
in zijn hoedanigheid als raadslid ongetwijfeld gepleit voor een politiek die
streefde naar de gewenste klimaatsverbetering in Zutphen, maar zal nog niet
al te veel bereikt hebben. Dat wordt anders wanneer in 1861 zijn belangrijkste
53