Walburga-Zutphen zal van na de translatio van de relieken dateren. Dus van
na 892. Pas in 925 kwam Neder-Lotharingen, met daarin Zutphen, bij het Duit
se Rijk. De typisch Duitse heilige zal pas na die aansluiting in deze streek als
patrones zijn gekozen. Met de translatio kwamen er relieken vrij. We kunnen
in ieder geval concluderen dat Zutphen voor 925 geen Walburgskerk zal hebben
gehad.
Deze Walburga-feesten zijn vergelijkbaar met de feesten van St. Maarten:
zijn sterfdag, St. Maarten in de winter op 11 november en het feest van de
translatio of overbrenging naar de kerk van Tours. Dat wordt gevierd op 4 juli.
Die feesten werden en worden in het bisdom Utrecht beide gevierd. Dat was
niet het geval met de twee Walburga-feesten.
De Zutphense kerk kreeg eind veertiende eeuw een raadskapel22 en tot aan de
ramp van 10 april 1446, toen de bliksem in de kerk sloeg, werd de gerfkamer
of sacristie gebruikt als stadsarchief. In Zwolle was de raadskapel niet in de
kerk die aan het kapittel van Deventer behoorde maar in het stadhuis zelf.24
Het Zutphense stadsuurwerk zat tot 1449 ook aan de kerk en is na de ramp ver
plaatst naar een nieuw torentje op het Wijnhuis of Vreden, dat in 1421 door
de stad was gekocht.25 Dat was de voorloper van de toren van Hellenraet. De
kerktoren was voorlopig niet bruikbaar. Die werd pas veertig jaar later geres
taureerd.26
In 1456 beslisten de kerkmeesters onder garantie van de schepenen en tegen
de zin van het kapittel, over de plaats waar het nieuwe orgel moest komen na
de blikseminslag. Het kapittel protesteerde tegen een plaats onder de toren en
liet dit in een acte vastleggen. De stadsraad nam de verantwoording.27
Al deze (cursieve veertien) punten laten zien dat er in de praktijk van de Middel
eeuwen steeds werd gehandeld alsof de kerk door de graaf was gesticht. Het
kapittel gebruikte de kerk, maar had geen gezag over het gebouw. Toen de pa
rochie, naar de smaak van het kapittel, teveel vicarieën in de kerk toeliet - er
zijn er dan minstens 18 tegelijk - stichtten de verenigde kanunniken een eigen
broederschap van St. Walburga in de hoop een deel van de inkomsten te behou
den.28
Een reden voor schrijvers als De Vries en Slicher van Bath om te denken aan
een bisschoppelijke kerk was dat de bisschoppen voogden benoemden in Zut
phen. Natuurlijk hadden proost en kapittel ook een eigen vermogen, los van
het bezit dat aan de kerk zelf toekwam.29 Er was een kamp land van de proost
in Zutphen en daarnaast een kamp van St. Walburg, dat was de parochie. De
kerkmeesters inden ook erfrenten voor hun 'timmeringhe', dus voor het onder
houd van van het gebouw.30 Het was mogelijk schenkingen aan de kerk te doen
5