Philippus Johannes Roosegaarde Bisschop mocht studeren, promoveerde sum
ma cum laude in de rechten in Utrecht, volgde in Delft een cursus Taal-, Land-,
en Volkenkunde van Nederlands Oost-Indië en vertrok in november 1851 als
Oostindisch Ambtenaar 3e klasse, 26 jaar oud, met het fregatschip
'Maasstroom' van Brouwershaven naar Batavia, waar hij na een reis van 129
dagen aankwam en op een wachtgeld van 10,per maand werd gesteld in
afwachting van een aanstelling. Hij zou zijn ouders nooit terug zien.
Iedere maand schreef hij naar huis. De meeste van zijn brieven zijn bewaard
gebleven. Vel na vel schreef hij vol over zijn belevenissen, zijn kennissen, zijn
plaatsing als griffier bij het Omgaand Geregt in Soerabaia. En altijd gaf hij
commentaar op het politieke gebeuren in Zutphen, waar zijn vader in de ge
meenteraad duchtig overhoop lag met de daarin teruggekeerde regentenfami
lies.
Op 31 augustus 1852 stapte hij in Modjokerto, in het gevolg van zijn chef
Schüsster, af bij de assistent-resident van Bengalen, August Derk Daendels.
Vanaf die gedenkwaardige dag gingen zijn brieven alleen nog maar over Betsy,
toen 16 jaar. Op het sterfbed van August Derk, 8 maanden later, vroeg en kreeg
hij de hand van Betsy.
Met vrees in het hart liet hij haar een jaar later naar Nederland vertrekken
om haar opvoeding te voltooien (Engels, conversatie, en pianospel) en moest
hij aanzien hoe er aan haar werd getrokken. Maar haar liefde hield stand, ze
reisde terug op de 'Zeenymph', en op 20 februari 1856 huwden zij te Soerabaia,
hij 30, zij 18 jaar oud.
Ze hadden 26 jaar samen. Op zijn 57ste, op 12 april 1882, overleed Philippus
in Batavia, Betsy overleefde hem 25 jaar. Ze kregen 13 kinderen, waarvan er
10 volwassen werden en 6 huwden. Hun derde kind was Marie.
Marie hing erg aan haar moeder. Toen haar vader overleed was ze 21 jaar.
Haar twee jaar oudere zusje Jenny was toen al vier jaar gehuwd met een thee
planter, Ru Kerkhoven.
Tot het einde van het schooljaar hield de weduwe jaar zoons op school in
Batavia. Daarna vertrok ze met haar kinderen naar Nederland. Er waren nog
zes jongens thuis, de oudste was 14. Het waren wildebrassen. De moeder kon
ze niet aan. Marie stond voor een moeilijke keus. Ze was verloofd. Haar ver
loofde vreesde haar te zullen verliezen wanneer ze zou vertrekken, en vroeg
haar bij hem te blijven, hem nu te huwen. Mocht ze dat doen? Of moest ze haar
moeder helpen om de jongens in het gareel te houden? Ze volgde haar plicht
en reisde met het gezin mee naar Holland. Dat kostte haar haar verloving.
Drie jaar later ging ze terug naar Java. Haar brieven aan haar moeder zijn
bewaard gebleven. Tussen de regels door is wel wat te lezen: trots en verlangen.
Ze ging voor drie maanden, ze bleef een jaar. Ze logeerde bij haar zuster Jenny
66